
 
        
         
		Sukkadana.  Bloemaert  vermeldt  in  zijne  aan  JacqHes  l’Hermite  ge-  
 zonden  berigten  vele  bijzonderheden  omtrent  den  staat  van  Borneo’s  
 Westkust  en  de  uitzigten  van  onzen  handel  aldaar,  die  echter,  
 dewijl  zij  vol  toespelingen  zijn  op  bijzonderheden,  waarvan  geene  
 heugenis  is  bewaard  gebleven  ,  voor  ons  dikwijls  zeer  duister  zijn.  
 Zoo  verhaalt  h i j ,  dat  zieh  te  Sukkadana  afgezanten  bevonden  van  
 Banjer-massin  om  te  onderhandelen  over  het  beslechten  van tusschen  
 de  beide  staten  bestaande  geschillen,  die  zulk  een  ongunstigen  in-  
 vloed  hadden  op  den  handel,  dat  de  schippers  van  Sukkadana  niet  
 durfden  uitvaren,  uit  vrees  van  overvallen  en  geplunderd  te  worden. 
   Het  schijnt  dat  Bloemaert,  bij  deze  onderhandelingen,  aan  
 de  Ratoe  Boenkoe  en  hare  mantri’s  zijne  goede  diensten  leende;  
 voor  zieh  erlangde  hij  de  belofte,  dat  zekere  Simon,  die  zieh  te  
 Banjer-massin  in  gevangenschap  bevond,  en  waarschijnlijk  tot  het  
 scheepsvolk  van  Michielszoon  behoord  had,  op  vrije  voeten  gesteld  
 en  naar  Sukkadana  zou  gezonden  worden. 
 Met  Kiai  Aria,  een  der  hoofden  van  Landak,  die  zieh  juist  te  
 Sukkadana  bevond,  had  Bloemaert  onderscheidene  gesprekken  over  
 de  belangen  van  den  handel,  terwijl  hij  van  hem  inlichtingen  
 kreeg  omtrent  den  loop  en  de  bevaarbaarheid  der  rivier  van  Lawei  
 (de  Kapoeas).  De  Kiai  was  zeer  gcneigd  handelsbetrekkingen  met  
 hem  aan  te  knoopen,  doch  durfde  niets  doen  zonder  toestemming  
 der  Ratoe.  Hij  raadde  Bloemaert  naar  Tajan  op  te  varen,  waartoe  
 hij   door  eenige  geschenken  aan  de  Vorstin  waarschijnlijk  verlof  
 zou  bekomen,  en  zoo  hij  van  zijne  komst  aldaar  onderrigt  was,  
 wilde  hij  derwaarts  afkomen,  om  zieh  met  hem  in  nadere  betrek-  
 king  te  stellen.  Ook  maakte  hij  Bloemaert  opmerkzaam  op  de  voor  
 den  diamanthandel  günstige  ligging  van  Sadong  aan  de  Noordkust,  
 dat  onder  het  gebied  van  den  Sultan  van  Broenei  behoorde,  
 bewerende,  dat  men  van  daar  in  eenen  dag  over  land  naar  
 Landak  komen  kon.  Ten  gevolge  der  bekomen  inlichtingen  
 was  Bloemaert  van  oordeel,  d a t,  nevens  Broenei,  en  met  het  oos  
 op  den  diamanthandel,  de  aandacht  der  Compagnie  vooral  op  Sam-  
 b a s ,  Mampawa,  Tajan  en  het  meest  van  alien  op  Sadong  moest  
 gevestigd  zijn.  Dan  terwijl  hij  dus  uitzag  naar  middelen  om  den  
 Nederlandschen  handel  op  Borneo  uit  te  breiden  en  op  duurzamen  
 voet  te  vestigen,  ontbrak  het  hem  niet  aan  Stoffe  tot  bekomme*  
 ring.  Niet  slechts  vond  hij  in  zekeren  Tjili  Pahang  een  geducht  
 concurrent,  die  kort  v66r  zijne  komst  al  de  voorhanden  steenen, 
 waaronder  twee  van  acht  karaten,  had  opgekocht;  niet  slechts  
 vond  hij  weinig  aanmoediging  in  het  gedrag  der  hebzuchtige  
 Vorstin,  die  zelve, — ten  behoeve  harer kinderen,  zoo  zij  zeide,—  
 zieh  van  al  de  diamanten  zocht  meester  te  maken;  maar  hij  vrees-  
 de  ook  dat  zieh  weihaast  de  Engelschen  op  deze  kust  vertoonen  
 zouden,  terwijl  hij  eene  klagt  inleverde  tegen  zekeren  stuurman  
 Joris  Paulusz.  van  Gandyen,  die,  waarschijnlijk  daartoe  omgekocht,  
 een  kaartje  der  kust  van  Borneo  uit  Bloemaerts  kajuit weggenomea  
 had,  om  de  Engelschen  eene  kopij  daarvan  te  verschaffen  1). 
 Ik  gewaagde  zoo  even  ook  van  Sambas.  Bloemaert  h a d ,  zoo  
 het  schijnt  reeds  dadelijk  na  zijne  komst  te  Sukkadana,  Pieter  
 Aartszoon  derwaarts  gezonden,  met  last  om  ook  daar  geene  middelen  
 te  verzuimen,  ten  einde  zieh,  in  het  belang  der  0.  I.  Compagnie, 
   van  de  uitwegen  der  Landaksche  diamanten  te  verzekeren,  
 en  te  onderzoeken ,  in  boeverre  de  plaats  geschikt  zou  zijn  tot  de  
 vestiging  van  ons  kantoor,  ingeval  men  zieh  met  Sukkadana  op  
 den  duur  niet  mögt  kunnen  verstaan.  Ook  droeg  hij  hem  o p ,  alle  
 pogingen  in  het  werk  te  stellen  om  den  Vorst  van  Sambas  te  bewegen  
 tot  eene  bevrediging  met  Landak,  met  welks  hoofden  
 hij  in  vijandschap  verkeerde,  naar  het  schijnt  ten  gevolge  
 van  aanspraken  op  het  oppergezag  over  een  deel  der  Dajaks  van  
 dat  gewest,  die  de  Ratoe  Boenkoe  en  hare  vertegenwoordi-  
 gers  aldaar  weigerden  te  erkennen  2).  Bloemaert  vernam  van  
 Aartszoon,  dat  de  Vorst  van  Sambas  zeer  verblijd  was  geweest  over  
 zijne  komst,  dat  te  dier  plaatse  » veel  siecht  goud  en  bezoar-  
 steenen”  voorkwamen,  en dat  rijst  en  varkensertot  minder prijs  te  
 bekomen  waren  dan  te  Sukkadana  3).  Ik  mag  bij  deze  berigten  
 voegen,  dat  de  zetel  des  rijks  toenmaals  nog  was  ter  plaatse,  die  
 thans  den  naam  draagt  van  Oud-Sambas  of  Kota-lama,  welke  kam-  
 pong  nog  op  sommige  kaarten,  ten  Noord-oosten  der  tegenwoordige  
 hoofdplaats,  aan  een  zijtak  der  Soengei Boelan  wordt  aangewezen 4);  
 dat  de  daar  toenmaals  regerende  Vorst  naar  alle  waarschijnlijkheid  
 die  is ,  welken  de  overlevering  Ratoe  Sapodak  noemt,  en  dat  h ij, 
 *)  Bloemaert,  bl.  9 9 ,  1 0 0 ,  101. 
 s)  Vandaar  ongetwijfeld  het  berigt  bij  Gr.  Müller,  bl.  2 0 7 ,  3 3 5 ,  dat  
 de  Vorstin  van  Sukkadana  in  oorlog  was  met  Sambas. 
 s)  Bloemaert,  bl.  100.  De  meening  van  Bloemaert,  dat  de  rivier  van  
 Sambas  met  eene  ader  in  die  van  Landak  nitloopt,  is  eene  dwaling. 
 4)  T.  w.  op  de  kaart  van  von  Derfelden,  waar  de  Soengei  Boelan  
 „Kartiasse”  genoemd  wordt.  Vgl.  boven,  bl.  112.