
 
        
         
		een  geheel  heeft  vereenigd,  en  de  onderlinge  vermenging  harer  be*  
 standdeelen  door  huwelijk  bevorderd  heeft.  Zij  vormen  gezamenlijk  
 bet  heerschende  ras,  waartoe  al  de  regerende  familien  in  de  ver-  
 schillende  staten  behooren,  ofschoon  ook  deze  op  verre  na  niet  alle  
 van  Maleische,  maar  grootendeels  van  Javaansche,  Boeginesche,  
 Arabische  en  zelfs  Dajaksche  afkomst  zijn.  Een  groot  deel  dezer  
 vreemdelingen  waren  nog  heidenen,  toen  zij  zieh  het  eerst  op  
 Borneo  vestigden,  maar  waren  reeds  toen  door  beschaving  en  
 geestkracht  boven  de  Dajaks  verheven,  die  zij  overheerschten  of  
 naar  het  binnenland  terugdrongen;  de  Islam,  later  door  hen  aan-  
 genomen,  en  waarop  zij  zieh  zooveel  laten  voorstaan,  verwijdde  de  
 klove  en  deed  hen  met  klimmende  minaehting  op  de  ongeloovige  
 Dajaks  nederzien,  terwijl  tevens  hun  aantal,  deels  door  nieuwen  
 toevoer  van  Islamietische  vreemdelingen,  deels  door  bekeeringen  ge-  
 durig  toenam  1). 
 De  voornaamste  door  echte Maleijers  gestichte  Staat  op  Borneo,  is  
 ongetwijfeld  Broenei  op  de  Noordkust.  Onder  de  staten  der Wes-  
 ter-afdeeling  is  Sambas  vroeger  door  eene  Maleische,  de  Suprematie  
 van  Djohor  erkennende  dynastie  geregeerd  geworden  2) ,   en  waar-  
 schijnlijk  moeten  ook  aan  e'en  deel  der  kleinere  staten  in  het  Ka-  
 poeas-gebied  Maleische  stichters  worden  toegekend.  De  geschiedenis  
 van  de  opkomst  aller Maleische  staten  is  in  de  hoofdtrekken  dezelfde.  
 De  wijze  van  vestiging  van  dit  bij  uitnemendheid  koloniserend  volk  
 vertoont  op  Borneo  hetzelfde  karakter,  als  op  het  Maleisch  schier-  
 eiland,  Sumatra  en  in  den  Archipel  van  Riouw;  en  ik  kan  hare  
 scherpgeteekende  eigenaardigheid  niet  beter  doen  kennen,  dan  door  
 de  volgende  woorden  van  een  Brilschen  schrijver,  die,  te  Singapoera  
 te  midden  der  Maleijers  verkeerende,  de  beste  gelegenheid  had,  om  
 dit  merkwaardig  volk  te  bestuderen.  »De  kiem  der  Maleische  staten  
 zegt  h ij,  »is  steeds  de  bezetting  van  eene  rivier  of  een  ri-  
 viermond,  gemeenlijk  door  eenige  weinige  huisgezinnen,  die  hun  
 vaderland  verlaten  hebben,  door  ondernemingszucht,  behoefte,  onte-  
 vredenheid  met  hun  lot  of  verdrukking  aangespoord.  Burgeroorlo-  
 gen  zijn  somtijds  de  oorzaak  yan  grootere  volksverhuizingen,  doch 
 *)  Vgl.  van  Lijnden  N.  T.,  bl.  587. 
 s)  Dit  blijkt  uit  Netscher,  bl.  4 ,  5,  en  nit  Bloemaert,  bl.  102  („Ende  
 alsoo  de  Coningh  van  Johors  kint  besneden  sal  worden,  heeft  alle  Conin-  
 ghen,  die  onder  syn  gebiet  staen  ontboden,  waeronder  is  den  Coningh  
 van  Sambas”). 
 altijd  is  een  Maleische  staat,  met  zeldzame  uitzonderingen,  eene  
 verzameling  van  nederzettingen  längs  de  monden  en  oevers  der  ri-  
 vieren.  De  eerste  volkplanting  werd  vaak  slechts  aangevoerd  door  
 een  nakhoda  (schipper),  die  de  rivier  als  bij  toeval  bezocht,  en  
 den  grond  vruchtbaar,  de  opbrengst  der  bosschen  overvloedig,  de  
 ligging  günstig  voor  den  handel,  en  de  inboorlingen,  zoo  zij  er  
 zijn  mogten,  öf geneigd  om  de  vestiging  van  vreemden  toe  te  staan,  
 öf  gemakkelijk  te  overheerschen  vond.  Gelukt  de  vestiging,  dan  
 worden  andere  rivieren  in  de  nabijheid  vervolgens  op  gelijke  wijze  
 bezet.  De  nieuwe  kolonien  trekken  nu  weihaast  opmerkzaamheid  
 in  het  vaderland  der  stichters,  waar  altijd  talrijke  teigen  van  het  
 vorstelijk  geslacht  gereed  zijn,  de  aanvoerders  van  nieuwe  onderne-  
 mingen  tot  kolonisatie  te worden.  Aan  een  van dezen  schenkt de  Jang  
 di  pertoewan  het  bewind  over  de  nieuwe  volkplanting,  waar  zijne  
 heerschappij  onmiddellijk  als  op  goddelijk  gezag  steunend  erkend  
 wordt,  en  waar  hij  met  eene  slechts  in  naam  bestaande  afhanke-  
 lijkheid  van  het  moederland  regeert.  In  vroeger  tijden  plaatsten  
 zieh  niet  zelden  vorsten  en  grooten  aan  het  hoofd  van  ondernemin-  
 gen,  om,  gelijk  het  heet,  nieuwe  landen  te  gaan  openen  (boeka  
 negrie).  Eindelijk,  wanneer,  na  verloop  van  tijd,  de  nieuwe  kolonie  
 volkrijk  en  sterk  wordt,  en  de  banden  van  hloedverwantschap,  die  
 het  opperhoofd  met  de  koninklijke  familie  en  den  moederstaat  Verbünden  
 ,  meer  en  meer  verzwakken,  begint  zieh  de  kolonie  als  
 geheel  onafhankelijk  te  beschouwen,  ofschoon  toch,  naar  het  schijnt,  
 in  schier  alle  Maleische  staten  eene  vague  erkentenis  des  opperge-  
 zags  van  het  geslacht  der  Jang  di  perloewans  van Djohor,  thans  ver-  
 tegenwoordigd  door  den  Sultan  van  Lingga,  wordt  aangetroffen  1).”  
 Het  blijkt  uit  deze  allezins  juiste opmerkingen,  dat  het Maleische  
 rijk  te  beschouwen  is  als  een  feodale  staat,  minder  echter  op  ver-  
 overing,  dan  op  kolonisatie  gegrond.  Men  meene  intusschen  niet,  
 dat  in  de  geschiedenis  van  den  Indischen  Archipel  het  rijk  van  
 Djohor  het  eenige  verschijnsel  van  dien  aard  is.  Niet  slechts  ziet  
 men  in  de  daarvan  afgebrokkelde  deelen  hetzelfde  stelsel  wederom  
 te  voorschijn  komen;  maar  ook  andere  staten  der  Indische  eilanden-  
 wereld,  van  vroeger  en  later  tijd,  ziet  men  op  dezelfde  wijze  zieh  
 uitbreiden  en  weder  in  stukken  vallen.  Inzonderheid  schijnt  de  
 geschiedenis  van  het  rijk  van  Madjapahit  op  Java,  zoo  beroemd  in 
 *)  Logan,  p.  513,  514.