
 
        
         
		den  Archipel,  en  hunne  kinderen;  en  geen  vreemdeling  van  eene  
 dezer  beide  klassen  zou  zieh  te  Mampawa  mögen  vestigen, zonder 
 daarloe  van  den  Resident  van  Pontianak  verlof  te  hebben  bekomen  
 x).  In  tegenwoordigheid  van  den  Kapitein-Commandeur,  die  
 daartoe  met  zijne  voornaamste  officieren  in  gewapende  sloepen  naar  
 de  stad  was  opgeroeid,  werd  de  nieuwe  Vorst  door  de  terug-  
 gekeerde  bevolking  met  de  meeste  plegtigheid  en  onder  afleg-  
 ging  van  den  eed  van  trouw  gehuldigd.  Nadat  een  post  van  32 
 man  en  eene  sloep  op  de  rivier  te  Mampawa  was gevestigd  2),  vertrok  
 de  Kapitein-Commandeur  den  27ste“  Junij  met  zijne  scheeps-  
 magt  naar  Pontianak.  Door  de  ontzettende  hitte  en  het  gebrek  
 aan  ververschingen,  was  de  ziekte  op  zijne  bodems  zeer  toege-  
 nomen  en  waren  een  aantal  manschappen  en  eenige  verdienstelijke  
 officieren  bezweken.  Silvester  hoopte  te  Pontianak  eenige  meerdere  
 gelegenheid  tot  verkwikking  te  vinden,  en  bleef,  daar  de  ziekte  
 aanhield,  tot  den  10den  Augustus  aldaar  vertoeven,  toen  hij  ein-  
 delijk  de  terugreis  naar  Batavia  aannam.  De  bevelhebber  zelf  was  
 zeer  lijdende  aan  de  waterzucht,  waaraan  hij  reeds  den  4 den  February  
 daaraanvolgende  te  Malakka  overleed;  terwijl  zieh  bij  al  de  
 eilenden  van  dezen  rampzaligen  togt  nog  een  onheelbare  twist  tus-  
 sehen  den  Kapitein-Commandeur  en  den  kapitein  Frykenius  gevoegd  
 had  3).  De  toevallige  en  nuttelooze  verovering  van  Mampawa  door  
 eene  door  moedeloosheid,  ziekte  en  oneenigheid  uitgeputte  scheeps-  
 magt,  is  als  een  type  van  het  lot  der  Compagnie  in  de  laatste  jaren  
 van  haar bestaan,  toen  z ij,  door  een  toevalligen  zamenloop,  haar  ter-  
 ritoriaal  bezit  zag  aanwassen,  terwijl  zij  reeds  aan  eene  onherstel-  
 bare  tering  wegkwijnde,  en  op  het  oogenblik  dat  haar-  den  staf  
 over  nieuwe  gewesten  in  handen  viel,  in  de  uitgeputte  vingeren  
 geene  kracht  meer  had,  om  dien  te  zwaaijen. 
 Mampawa  herstelde  zieh  nimmer van  den  slag,  dien  de  Compagnie  
 en  Abdoe’r-rahman  het  hadden  toegebragt.  Vele  der  voornaamste  han-  
 delaren  verhuisden  naar Pontianak,  en  de  plaats  bleef  sedert  tot  on-  
 beduidendheid veroordeeld.  Abdoe’r-rahman wist zonder voorkennis,  en  
 in  strijd  met  het  belang,  der  Compagnie zieh  een  aanwas  van  grond-  
 gebied  te  verschaffen  door  eene  minnelijke  overeenkomst  met  zijn 
 *)  Muntinghe,  bl.  1 6 3 ,  van  Lijnden  T.  N.  I . ,   bl.  1 7 5 ,  Tobias,  bl.  
 5 4 ,  Hartmann.  HS.  I ,   bl.  10. 
 *)  Leyden  ,  p.  32. 
 8)  De  Jonge,  t.  a.  p .,  bl.  2 5 0 ,  2 5 3 ,  van  Kämpen  I I I ,   bl.  328. 
 zoon,  waarbij  hem  de  geheele  landstreek  tusschen  de  rivier  van  
 Pontianak  en  die  van  Pinjoe,  in  welke  zieh  toen  reeds  vele Chine-  
 sche  goudgravers  gevestigd  hadden,  en  die  thans  onder  den  naam  
 van  Mandor  bekend  is ,  werd  afgestaan.  De  bepaling  van  het  contract  
 der  Compagnie  met  Pontianak  omtrent  de  levering  van  stof-  
 goud,  moest  hierdoor  eene  doode  letter  worden  1J.  De  gewezen  
 Panembahan  van  Mampawa  stierf  niet  lang  na  zijne  vlugt  in  de  
 binnenlanden,  en  Sjerief Kasim  vergunde|aan  zijn  zoon  Goesli  Djati  
 om  naar  de  hoofdplaats  terug  te  keeren,  en  er  met  den  titel  van  
 Radja  en  eene  kleine  hofhouding,  doch  zonder  eenigen  invloed  
 op  het  bewind,  te  wonen.  Zelfs  droeg  Sjerief  Kasim  aan  dezen  
 prins,  gelijk  wij  beneden  zien  zullen,  het  bestuur  over  Mampawa  
 op,  toen  hij  zelf  in  1808  zijnen  vader  te  Pontianak  opvolgde  2). 
 Ons  verhaal  keert  thans  naar  het  Matansche  rijk  terug.  Sultan  
 Ahmed  Kamaloe’d-din,  die  bij  de  verwoesting  van  Sukkadana  de  
 wijk  naar  Matan  genomen  had,  kreeg  weldra  een  tegenzin  in  deze  
 verblijfplaats,  en  besloot  den  rijkszetel  naar  het  door  zijnen  vader  
 gebouwde  Moewara-Kajoeng,  meestal  enkel  Kajoeng  en  thans  zelfs  
 dikwijls  Matan  genoemd,  over  te  brengen.  Daar  de  rijksgrooten  en  
 een  deel  der  bevolking  van  oud-Matan  hem  derwaarts  volgden,  
 verloor  deze  plaats  al  dadelijk  veel  van  haar  aanzien.  Haar  geheel  
 verval  werd  verhaast  door  de  maatregelen  van  des  Sultans  broeder  
 en  rijksbestuurder,  Pangeran  Koesoema-ning-rat,  die  het  overschot  
 der  bevolking  naar  zijne  nieuwe  negerie  Simpang  wist  te  lokken  
 en  zieh  zooveel  magt  en  aanzien  wist  te  verschaffen,  dat  Sultan  
 Kamaloe’d-din  het  niet waagde,  hem  een  schier  onafhankelijk  gezag  
 in  het  land  van  Simpang  te  betwisten  3), 
 Inmiddels  bleef  het]  verWoeste  Sukkadana  verlaten,  en  in  1790  
 strekten  de  heerlijke  omgevingen  der  naar  deze  plaats  genoemde  
 bogt nog  slechts  aan  eenige  zeeroovers  tot  verblijfplaats 4).. De  Resi-  
 sident  van  Pontianak  J.  J.  Klagman,  die  den  heer  Stuart  in  1784 
 *)  Tobias,  bl.  5 4 ,  en  H S .,  bl.  44.  Over  de  rivier  PiDjoe  zie  boven  
 bl.  60.  Ik  keb  eenigeu  twijfel,  of  niet  haar  tweede  naam,  in  plaats  van  
 Bahoe  Besar,  „ Bakon  Besar”  moet  geschreven  worden. 
 !)  Ritter,  bl.  2 0 4 ,  Tobias,  bl.  55,  Leyden,  p.  3 2 ,  Muntinghe,  bl.  174. 
 s)  G.  Muller,  bl.  272,  2 7 3 ,  348;  vgl.  boven,  bl.  1 2 4 ,  2 4 4 ,  245. 
 4)  G.  Muller,  bl.  3 4 8 ;  wat  hij  daar  van  de  aanstelling  van  eenen  regent  
 van  Sukkadana  door  de  Compagnie  verhaalt,  behoort,  blijkens  Tobias  
 H S .,  bl.  4 2 ,  eerst  tot  het  jaar  1797,  en  zal  in  het  volgende  boek  behan-  
 deld  worden.  Vgl.  hier  voor  ’t overige  boven,  bl.  129.