
 
        
         
		spitskoppige  en  stompkoppige  verscheidenheid  kent;  eene  derde  
 soort,  crocodilus  Schlegelii,  die  alleen  in  de  binnenlanden  voor-  
 komt,  behoort  tot  de  afdeeling  der  gavialen  of  vormt  van  dezen  
 een  overgang  tot  den  eigenlijken  krokodil  ^   Van  land-  en  zoetwa-  
 ter-schildpadden  kent  men  op  Borneo  vijf  soorten,  van  welke  
 twee  uitsluitend  aan  dit  eiland  eigen  schijnen  2) ;  onder  de  hage-  
 dissen  twee  soorten  van  leguanen  of  monitors  (biawak),  die  ge-  
 geten  worden  en  waarvan  de  grootste  tot  zes  of  acht  voeten  lengte  
 bereiken,  de  vliegende  hagedis  (draco  volans),  de  polychrus  vires-  
 cens,  die  als  de  kameleon  verschillende  kleuren  aanneemt,  de  
 bekende  huis-hagedis  of  tjitjak  (ptyodactylus  gecko),  die  de  wonin-  
 gen  van  ongedierte  zu iv e rt/en   andere-3);  van  de  giftige  slangen  
 de  cobra  de  capello  of  brilslang  (oelar  tadong,  naja  tripudians)  4),  
 de  hamerkoppige  adder  (oelar  ledong,  trigonocephalus  Wagleri),  dus  
 genaamd  om  hären breeden,  hartvormigen  kop  ®),  de goud-geringde 
 adder  (dipsas  dendrophila),  zwart  met fraaije gouden  kringen  afgezet  
 3),  de  schoone  maar  doodelijke  zonneslang  (tadong  matahari,  
 tortrix)  7),  de  elaps  bivirgatus,  van  buitengewone  slankheid,  op  den  
 rug  zwart  met  purperblaauwen  gloed,  aan kop  en staart  purperrood,  
 en  lakrood  op  den  buik  8);  en  onder  de  schadelooze  slangen  eenige  
 soorten  van  homalopsis  9)  en  dryophis  (boomslang),  waaronder  de  
 dryophis  nasuta,  grasgroen  met  gele  strepen  over  de  zijden  en  
 met  een  scherp  gepunten  snuit  10),  en  dryophis prasina  of  de  bloem-  
 slang  (oelar  boenga)  **),  de  beveling  der Maleijers,  slank  en  bevallig 
 ')  Muller  en  Schlegel,  Over de  krokodillen  van  den  Indischen  Archipel,  
 Verb.,  Reptilia,  bl.  1— 2 6 ,  Low,  p.  81— 84. 
 ’)  Muller  en  Schlegel, Over  de  schildpadden  van  den  Ind.  Arch.,  aid., 
 bl.  27—36.  ’  ’ 
 3)  Muller  en  Schlegel, Over  de  monitors,  aid.,  bl.  37—48.  Vgl.  over 
 deze  en  andere  hagedissen  Adams,  p.  274— 6 ,  2 8 0—4 ,  Low,  p.  84. 
 *)  Muller  en Schlegel,  aid.,  bl. 7 0 ,  Low,  p.  85. 
 *)  Muller  en Schlegel,  aid.,  bl. 5 2 ,  Low,  p. 8 6 . 
 e)  L ow ,  p.  85. 
 7)  Low,  p.  85. 
 8)  Muller  en Schlegel,  aid.,  bl. 6 6 . 
 9)  Muller  en Schlegel,  aid.,  bl. 60,  61. 
 10)  Adams,  p.  277. 
 “ )  L ow ,  p.  8 6 . 
 van  vorm,  op  den  fluweelen  rug  met  het  rijkste  groen  en  op  den  
 buik  met  geel  getooid.  Ook  de  reusachtige  python  of  boa  constrictor  
 (oelar  sawah)  is  op  Borneo  geen  vreemdeling,  maar  woont  er  
 vaak  in  vochtige  en  moerassige  streken  x). 
 Wij  wagen  het  naauwelijks  een  blik  te  slaan  in  de  wereld  der  
 ongewervelde  dieren,  waar  zieh  tallooze  nieuwe  wonderen  aan  ons  
 oog  ontdekken.  Reusachtige  en  schitterende  vlinders,  waaronder  
 van  negen  duimen  vlugt,  die  als  vliegende  bloemen  längs  de  
 boomtoppen  zweven  2);  sprinkhanen  zoo  groot  of  grooter  dan  mus-  
 sehen  3)  en  andere  orthoptera  van  de  zonderlingste  vormen;  spinnen  
 van  reusachtige  afmetingen,  fantastische  gedaante  en  schitterende  
 kleuren,  die  de  keurigste  webben  vormen,  nu  zwart,  dan  w it,  
 dan  bruin,  en waarvan  sommige  met  groote,  hoekige  doornen  voor-  
 zien  zijn,  die  op  allerlei  wijzen  uit  haar  ligehaam  steken  4);  torren  
 in  oneindige  verscheidenheid,  waaronder  eene  bronsgroene  van  het  
 geslacht  aromia,  die  tot  op  aanmerkelijken  afstand  den liefelxjksten  
 rozengeur  rondom  zieh  verspreidt  5) ; ~ schitterende  glimwormen ,  
 die,  om  den  vinger  gelegd,  een  prächtigen  juweelen  ring  in  schoon-  
 heid  en  glans  overtreffen  6) ;  talrijke  bijenzwermen,  die  de  bos-  
 sehen  tot  ruime  voorraadschuren  van  was  en  honig  maken,  en  
 het  liefst  hunne  nesten  bouwen  in  den  reusachtigen  tapang-boom  ,  
 den  koning  van  Borneo’s  bosschen  7) ;  millioenen  muskieten,  de  
 demons  der  insekten-wereld,  die  den  slaap  van  afgematte  oogen  
 drijven  en  den  nacht  koortsig  riiaken  door  hunne  heische  trom-  
 petten  8) ;  längs  de  stranden  eene  eindelooze  verscheidenheid  van  
 mollusken  en  crustacean  9) I   waaronder  de  kapang  (teredo),  die 
 I Adams, p.  2 7 8 ,  2 7 9 ,  Low,  p.  8 6 . 
 *) St.  John ,  II,  p.  2 6 2 ,  Low,  p.  87. 
 8) Adams, p.  252. 
 *) Adams, p.  2 5 6 ,  5 0 0 ,  501,  Low,  p.  87. 
 1 Adams, p.  431. 
 Adams, p.  255. 
 7> Low,  p. 3 1 4 ,  815.  Waarschijnlijk  behoort  deze  boom,  die  verre 
 zelfs boven  de grootste  zijner  naburen  uitsteekt,  tot  het  geslacht  ficus. 
 8) Adams, p.  271. 
 1 Adams, p.  488—498,  4 3 6—438.