
 
        
         
		van  den  heer  Iiloek,  met  een  grooten  diamant  ten  geschenke  aan  de  
 regering,  naar  Batavia  zond  *).  Welke  kuiperijen  hier  plaats  had-  
 den,  lian  ik  niet  in  bijzonderheden  aanwijzen.  Genoeg  dat  de  we-  
 reld  omstreeks  dezen  tijd  verbaasd  werd  door  bet  openbaar  worden  
 eener  acte,  geteekend  van  het  fort  Diamant  te  Serang,  de  hoofdstad  
 van  Bantam,  den  26sten  Maart  1 7 7 8 ,  waarbij  de  Sultan  en  Rijks-  
 grooten  van  Bantam,  niet  slechts  Landak,  maar  ook  hunne  lang  
 vergeten  en  nimmer  gehandhaafde  aanspraken  op  Sukkadana,  die  
 tevens  de  suprématie  over  de  geheele  Westkust  in  zieh  sloten , .aan  
 de  Oost-Indische  Compagnie  afstonden  2).  Men  beweert  dat  deze  af-  
 stand  van  de  zijde  der  Compagnie  met  de  kwijtschelding  eener  schuld  
 van  30,000  Spaansche  matten  aan  Bantam  werd  gekocht,  maar  het  
 blijkt  niet  uit  bekend  geworden  officiële  stukken  3).  Zeker  is  het  dat  
 de  Vorst  van  Landak  nu  een  zwakken  voor  een  magtigen  Opperheer  
 had  verwisseld,  —  voor  een  Opperheer,  die  op  zijne  vertoogen  zoo  
 weinig  acht  gaf,  dat  hij  zelfs  besloot,  den  Sultan  van  Pontianak,  
 uit  aanmerking zijner  groote  persoonlijke  begaafdheden,  in  zijn  aan-  
 gematigd  gezag  te  handhaven.  In  de  vergadering der Hooge  Regering  
 van  6  November  1 7 7 8 ,  werd,  nadat  eerst  de  eigendunkelijk  aanma-  
 tiging  der  soevereine  magt  door  Abdoe’r-rahman  als  eene  zeer  strafbare  
 zaak was  gegispt,  nogtans  besloten  hem  de  rijken  van  Pontianak  
 en  Sangouw —  of  Sesango,  gelijk  men  het  toen  doorgaans noemde —   
 in  leen  af  te  staan  4) ,  hetgeen  ten  opzigte  van  het  laatstgenoemde  
 te  opmerkelijker  i s ,  daar  de  Sultan  van  Sangouw  in  het  voile  be-  
 zit  zijner  heerschappij  was,  en  de  Compagnie  nog  bij  een  besluit  
 van  datzelfde  jaar  het  geven  van  geschenken  aan  dien  Vorst  had  
 gelast  5). 
 De  Resident  van  Rembang,  Willem  Adriaan  Palm,  werd  thans  
 als  Commissaris  naar  Borneo’s  Westkust  gezonden,  om  aan  de  be-  
 volking  bekend  te  maken,  dat  de  Sultan  van  Bantam  zijne  regten  
 aan  de  Compagnie  had  afgestaan,  en  om met  de  inlandsche Vorsten  
 de  vereischte  schikkingen  te  treffen.  Hij  begaf  zieh  het  eerst  naar 
 *)  Hartmann  HS.  I ,   bl.  67.  Van  eene  zending  van  Sjerief Kasim  spreekt  
 ook  Eitter,  bl.  202.  Daarentegen  zegt  G.  Muller,  bl.  214.,  dat  Abdoe’r-  
 rahman  zelf  naar  Batavia  ging. 
 *)  G.  Muller,  bl.  2 1 4 ,  Leyden,  p.  39,  Muntinghe,  bl.  173,  Hartmann  
 HS.  I ,   bl.  7. 
 3)  Tobias,  bl.  5 2 ,  Leyden,  p.  27;  volgens  Eitter,  bl.  1 8 0 ,  zou  de  
 schuld  60,000  rijksdaalders  hebben  bedragen. 
 *)  Tobias,  bl.  53. 
 ')  G.  Muller,  bl.  2 1 5 ,  met  de  aanteek.  van  Blume. 
 Pontianak,  waar  zieh  juist  op  dat  tijdstip  de  Sultan  van  Sukkadana  
 en  Matan,  Ahmed  Kamaloe’d-din  bevond.  Deze Vorst wenschte  
 eene  verbindtenis  aan  te  gaan  met  eene  dochter  van den  Panembahan  
 van  Mampawa  x).  Abdoe’r-rahman  had  zijne  bemiddeling  voor  dit  
 huwelijk  aangeboden,  onder  voorwaarde,  dat  het  te  Pontianak  zou  
 gesloten  worden.  Waarschijnlijk  heeft  de  heer  Palm  deze  gelegen-  
 heid,  om  den  Vorst  van  Sukkadana  en  Matan  van  de  nieuwe  aanspraken  
 der  Compagnie  op  zijn  gebied  te  onderrigten  en  hem  tot  
 de  erkentenis  harer  Suprematie  te  bewegen,  niet  ongebruikt  laten  
 voorbijgaan;  doch  wij  zullen  beneden  zien,  dat  Sultan  Kamaloe’d-  
 din  zieh  daaraan  nimmer  heeft  willen  onderwerpen,  ook  n ie t,  
 nadat  hij  zieh  daardoor  reeds  eene  vreesselijke  tuchtiging  van  de  
 zijde  der  Compagnie  had  op  den  hals  gehaald  2). 
 Abdoe’r-rahman,  die  zijne  belangen  beter  verstond,  maakte  minder  
 zwarigheid  om  zieh  het  oppergezag  der  Compagnie  te  laten  wel-  
 gevallen.  Hij  was  zelfs  gereed om  hare  erkenning  van  zijn  gezag  met  
 schijnbaar  groote  opofferingen  te  betalen,  wel  overtuigd  dat  het  even  
 gemakkelijk  zou  zijn,  met  een  weinig  geslepenheid  de  min  günstige 
 *)  Eitter  in  de  Indier,  1 8 5 2 ,  n°.  9 6 ,  zegt,  „met  Oetin  Eenon  de  
 doebter  van  den  Panembahan,  later  Sultan  van  Mampawa, Djenel Midien.”  
 In  dezen  laatsten,  deels  door  onkunde  der  Arabische  taal,  deels  door  een  
 drukfout  verminkten  naam,  schuilt  die  van  Sultan  Mohammed  Zeinoe’l-  
 Abedin,  welke  titel,  zoo  ik  meen,  in  1823  door  het  Nederlandsch  gezag  
 gegeven  werd  aan  Goesti  Djati,  die  toen  sedert  1808  onder  den  naam  van  
 Panembahan  Soeria  Nata  Koesoema  over  Mampawa  geregeerd  had.  Dit  
 blijkt  uit  de  vergelijking  van  Netscher,  bl.  1 6 ,  met Leyden,  p.  3 2 ,  Tobias,  
 bl.  5 5 ,  de  contracten  in  1819  en  1822  met  den  Vorst  van  Mampawa  gesloten  
 ,  waar  de  Panembahan  van  Mampawa  onder  den  aangehaalden  naam  
 Soeria  Nata  Koesoema  voorkomt,  en  Hartmann  HS.  I ,  bl.  1 0 ,  waar  wij  
 lezen:  „n a   den  dood  van  Sultan  Abdoe’r-rahman  steeg  zijn  zoon,  de  P a nembahan  
 van  Mampawa,  onder  den  titel  van  Sultan  Kasim  ten  troon  ,  
 en  benoemde,  om  zijns  vaders  misdrijven  weder  eenigzins  te  bewimpelen,  
 den  zoon  van  den  door  den  zeevoogd  Silvester  verjaagden  Vorst  in  zijne  
 plaats,  welke  Vorst  nu  onlangs  door  Uwe  Excellentie  met  de  waardigheid  
 van  Sultan  is  begunstigd  geworden.”  Voor  het  overige  kan  ik  om  twee  
 redenen  niet  aannemen,  dat  het  berigt  bij  Eitter  juist  is :  1°.  Als  Panembahan  
 van  Mampawa  regeerde  tot  1787  de  bovengemeide  Adi  Djaja  Koesoema  
 ,  zoo  als  blijkt  uit  G.  Müller,  bl.  345 ,  346 ,  terwijl  zijn  zoon  eerst  
 in  1808  in  die  waardigheid  opvolgde;  2°.  indien  die  Vorst  reeds  in  1778  
 *  eene  huwbare  dochter  had,  hoe  oud  moet  hij  dan  wel  geweest  zijn  in  
 1 8 2 3 ,  toen  hem  de  titel  van  Sultan  geschonken  werd?  Waarschijnlijker  is  
 het  d u s ,  dat  de  Sultan  van  Sukkadana  eene  dochter  van  Adi  Djaja  Koesoema  
 gehuwd  heeft. 
 s)  Vgl.  Müller,  bl.  2 1 5 ,  348.  De  heer  Palm  zou  bij  deze  gelegenheid  
 ook  een bod  voor  den  grooten  diamant  gedaan  hebben.  Zie  boven,  bl.  141.