
 
        
         
		tans  bevond,  daagde  tot  ontzet  op,  viel  met  het zwaard  in  de  vuist  
 op  de  troepen  van  den  Panembahan  aan,  wierp  den  pagger  omver,  
 bevrijdde  den  Sultan  en  bragt  hem  aan  boord  zijner  schepen,  met  
 welke  hij  zieh  vervolgens  al  vechtende  den  aftogt  naar  den  mond  
 der  rivier  baande.  Vanhier  spoedde  zij  zieh  terug  naar  Kota-  
 ringin,  vreezende  dat  de  overwinnaar  de  vrouwen  en  kinderen  des  
 Sultans  zou  laten  opligten.  De  Sultan  had  echter  het  geluk  hen  
 behouden  bij  zieh  aan  boord  te  brengen.  Hier  zag  Daeng  Menam-  
 bon  voor  het  eerst  zijne  toekomende  echtgenoot,  de  schoone  en  be-  
 gaafde  Poetri, Kasoemba,  dochter  van  den  Sultan  bij  Entro  Addi,  
 die  zelve  eene  dochter  was  van  Panembahan  Sangkawah,  den  laat-  
 sten  regent  uit  het  oude  vorslengeslacht  van  Mampawa  1). 
 De  Sultan  en  zijne  Boeginesche  bondgenooten  hervatt’en  thans  
 met  kracht  den  oorlog  en  zett’en  dien  een  tijd  lang  met  afwisselend  
 geluk  voort.  Doch  de  verliezen  in  talrijke  gevechten  geleden,  en  
 door geene  versterkingen vergoed,  noopten  eindelijk  Daeng  Menambon  
 om  den  Sultan  voor  te  stellen,  hem  naar  Celebes  te  volgen,  en  
 zieh  6f aldaar  neder  te  zetten,  6f  er  eene  nieuwe  poging  tot  het  
 bijeenbrengen  van  een  leger  te  beproeven.  Zeinoe’d-din  wilde  hier  
 niet  van  hooren  en  verkoos  strijdende  voor  zijne  regten  te  sterven.  
 Desnieltemin  maakle  zieh  Daeng  Menambon,  de  voortzetting  van  
 den  krijg  met  zijne  geringe  magt  onmogelijk  achtende,  tot  den  
 aftogt  gereed,  toen  Poetri  Kasoemba  zieh  aan  zijne  voeten  wierp,  
 hem  smeekende  haren  vader  niet  te  verlaten.  Daeng Menambon was  
 tegen  de  gebeden  en  tränen  der  schoone  niet  bestand.  Hij  beraadde  
 zieh  met  zijne  broeders  en  bezwoer  hen  nog  eene  laatste  poging te  
 beproeven.  Hunne toestemming  verworven  hebbende,  bedacht hij  eene 
 IndiS,  bl.  1 7 0 ,  noemt Daeng Marewa  (Klana Djaja Poetra),  een  der  broeders, 
   een  zoon  van  Upa,  Koning  van  Boni.  Doch  uit  Netscher,  bl.  1 5 ,  
 blijbt,  dat  Oepoe  een  titel  i s ,  dien  Daeng  Menambon  en  al  zijne  broeders  
 voerden.  Over  den  titel  Daeng  zegt  de  heer  Tobias  in  de  „ Nederlandsche  
 Hermes,”  1 8 2 8 ,  n°.  3 ,  bl.  69:  „Men  heeft  op  Celebes  niet  als  op  Java 
 titels  zonder  ambtsbezigkeden ,  en  de  generate  benaming  voor  den  adel is  het  
 woord Daeng,  ofschoon niet  alleen  tot dezen  zich bepalend;  want  ook  vorste-  
 lijke  telgen  hebben  die  benaming,  vooral  in  hunne  jeugd,  als  zij  nog  geen  
 bepaald  dorp  of  land  tot  apanage  hebben  bekomen  ,  en  in  dit  opzigt  heeft  
 het  woordje  Daeng  wel  iets  van  het  Spaansche  Don.”  Over  het  tot  de  
 fabelachtige  tijden  van  Celebes’  gesehiedenis  opklimmende  geslachtsregister  
 van  Daeng  Menambon  spreekt  Tobia s,  bl.  48. 
 J)   G.  Muller,  bl.  3 3 8 ,  3 3 9 ,  Hartmann  HS.  I ,   bl.  1 ,   2;  vgl.  Netscher, 
   bl.  15.  De  eerste  schrijft  den  naam  van  Poetri  Kasoemba’s  grootvader  
 Singauw,  doch  de Maleische  tekst  bij Netscher  heeft 
 krijgslist.  Hij  vertrok  met  zijne  praauwenen  van Matan,  het  gerucht  
 uitstrooijende,  dat  hij  naar  Celebes  terugkeerde;  doch  onverhoeds  
 teruggekomen  viel  hij  den  Panembahan  a a n ,  sloeg  zijne  benden  
 op  de  vlugt,  herstelde  Zeinoe’d-din  op  den  troon  en  verkreeg  voor  
 zieh,  tot  loon  zijner  dapperheid,  de  hand  van  Poetri  Kasoemba.  
 De  Panembahan  vlugtte  nu  op  zijne  beurt  naar  Kota-ringin,  en  
 vandaar  naar  Anjer  in  het  rijk  van  Bantam,  waar  nog  voor  eenige  
 jaren  nakomelingen  van  hem  woonden  x).  De  Vorst  van  dat  rijk  
 schijnt  geene  pogingen  gewaagd  te  hebben  om  hem  op  den  troon  te  
 herstellen, en liet tot gelegener tijd zijne regten op Sukkadana slapen 2). 
 Niet  lang  na  het  herstel  van  Sultan  Zeinoe’d-din  op  den  troon,  
 vertrok  Daeng  Menambon  met  zijne  vrouw  en  hare  moeder  naar  
 Mampawa,  waar  zij  door  den  Panembahan,  die,  behalve  een  zoon  
 bij  eene  Dajaksche  vrouw  verwekt,  geene  andere  kinderen  had  dan  
 Entro  Addi,  met  blijdschap  en  toegenegenheid  ontvangen  werden.  
 Daeng  Menambon  geraakte  hier  tot  hoog  aanzien,  zoowel  wegens  
 zijne  persoonlijke  hoedanigheden,  als  wegens  zijne  verwantschap  
 met  de  vorstenhuizen  van  Sambas  en  Sukkadana;  want  Sultan  
 Omar  Akama’d-din  (Marhoem  Adil),  die  toen  ter  tijd  te  Sambas  
 regeerde,  was  een  voile  neef  van  Poetri  Kasoemba,  daar  hij  uit  
 Indra  Koesoema,  zuster  van  Sultan  Zeinoe’d-din,  geboren  was.  Bo-  
 vendien  werd  hij  door  zijne  broeders  en  hunne  strijdmakkers  naar  
 Mampawa  gevolgd,  die,  later  nog  meerdere  hunner  landgenooten  tot  
 zieh  trekkende,  de  oorzaak  werden  van  het  ontstaan  eener  talrijke  
 Boeginesche  kolonie  te Mampawa,  die  volgens  sommiger,  waarschijn-'  
 lijk wel wat  overdreven  bewering,  eenmaal wel 10,000  zielen  telde  3).  
 Mampawa  werd  hierdoor  eene  der  aanzienlijkste  plaatsen  van  Borneo’s  
 Westkust,  waartoe  de  ondernemende  handelsgeest  der Boegine-  
 zen,  wel  is  waar door groote winzucht,  maar  tevens  door  eerlijkheid  
 en  goede trouw gekenmerkt  4) ,  natuurlijk  wel  het meest  heeft  bijgedragen. 
   Daeng  Menambon  oefende,  hetzij  reeds  bij  het leven,  hetzij 
 na  den  dood  van  Panembahan  Sangkawah,  te Mampawa het hoogste ge-  
 zag  u it,  en  werd  opgevolgd  door zijnen  zoon  Panembahan  Adi  Djaja  
 Koesoema, terwijl Poetri Kasoemba den titel van Ratoe toeah ontving 5J. 
 ’)  Het  oord  zijner  toevlugt  schijnt  mij  eene  niet  onbelangrijke  bevesti-  
 ging  der meening,  dat  hij  zijn  tijdelijk  gezag  aan  Bantam  had  te  danken  gehad. 
 *)  G.  Muller,  bl.  3 3 9 ,  3 4 0 ,  Hartmann  HS.  I ,  bl.  2. 
 s)  Ritter,  bl.  19 4 ;  vgl.  Francis,  bl.  31. 
 4)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  6 0 2 ,  Tobias,  bl.  43. 
 *)  Netscher,  bl.  15 ,  1 6 ,  G.  Muller,  bl.  3 4 0 ,  341.  Eene  geheel  afwij- 
 22*