
 
        
         
		mannen;",  waaronder  omstreeks  40  Boeginezen,  30  Chinezen  en  3  
 Arabieren,  hetgeen  een  totaal  van  2300  ä  2800  zielen  zou  uitma-  
 ken  l).  Bij  deze  geheele  beschrijving  van  de  negerie  Simpang  mag  
 ik  niet  ontveinzen, dat  mij  geene  latere  berigten  dan  van  den  heer 
 Muller  hebben  ter dienst  gestaan;  een  tijdvak  van  ruim  30  jaren 
 zal  zeker  in  verschillende  opzigten  eenige  verandering  hebben  te  
 weeg  gebragt. 
 Van  de  beide  boventakken  der  rivier  van  Simpang  weet  ik  weinig  
 te  vermelden.  De  Sidjouw  komt  uit  het  oostelijke  gebergte; 
 de  Matan  ontspringt  nabij  den  berg  Koman,  een  der  toppen  van  
 het  Palongan-gebergte,  op  de  zuidelijke  grens  van  des  Panembahans  
 gebied.  Aan  een  boventak  dezer  river  ligt  de  bijna  verlaten  kampong  
 Matan,  de  voormalige  residentie  van  het Malanscherijk.  Toen de Sultan  
 van  Matan,  in  het  laatst  der  vorige  eeuw,  Kajoeng  tot zijne residentie  
 koos,  volgde  hem  een  deel  der  bevolking  derwaarts,  terwijl  
 het  overschot  allengs  naar  het  toen  in  zijne  opkomst  zijnde Simpang  
 veriiep.  De  ligging  der oude  hoofdplaats  wordt  nog slechts door eenige  
 van  rijstvelden  omringde  hutlen  aangewezen 2).  Aan  een  anderen tak  
 der  Matan-rivier  wonen  de  Dajaks  van  Banjer,  terwijl  aan  de  Sidjouw  
 en  hare  spruiten  wederom  andere  Dajaks  gevestigd  zijn  3). 
 De  gezamenlijke  bevolking  van  bet  rijk  van  Simpang  wordt  door  
 den  beer  Muller  op  16  ä  18,000  zielen  begroot,  waaronder  hoog-  
 stens 3,300 a 4,000  Maleijers  en  andere  belijders  van den  Islam,  en  
 slechts  een  30tal  Chinezen,  zoodat  de  Dajaksche  bevolking  12  ä 
 14,000  zielen  zou  bedragen.  De  latere  opgave  van  den  heer  Mel-  
 vill van Carnbee,  die  het  totaal  der  bevolking  op  13,430  zielen stelt,  
 pleit  voor  de  algemeene  juistheid  dezer  cijfers  4). 
 Onder  de  Maleische  bevolking  telt  men  omtrent  230  ä  300  huis-  
 gezinnen  van  zoogenaamde  Orang-Boekit  of  berg-Maleijers,  landbou-  
 wers,  die,  ofschoon Mohammedanen,  zieh  met  de Dajaks  vermengen,  
 met  wie  zij  in  dagelijksche  aanraking  komen,  en  grootendeels  uit  
 verbindtenissen  van  Maleijers  met  Dajaksche  vrouwen  geteeld  zijn.  
 Deze  zelfde  klasse  der  bevolking  draagt  elders  op Borneo’s Westkust 
 *)  G. Muller,  bl.  228—2 3 1 ,  2 6 2 ,  2 7 0 ,  278—280. 
 *)  G-. Muller,  bl.  2 7 2 ,  2 7 3 ,  348;_vgl.  de kaart  van Melvill  van  Carnbde. 
 3)  Ygl.  de  kaarten  van Melvill en  von  Derfelden met  G.  Muller,  bl.  271. 
 *)  G. Muller,  bl.  2 7 0 ,  Melvill  van  Carnbée,  statistieke  kaart.  Tobias, 
 bl.  1 8 ,  rekent  voor  Simpang  18,000  Dajaks,  3572  Maleijers,  180  Chinezen, 
   totaal  21,752. 
 den  naarn  van  Anak-soengei  of  Anak-dessa,  dewijl  zij  aan  de  rivie-  
 ren  en  op  het  platte  land  zijn  gezeten.  Wij  zouden  ze  de  »Maleische  
 boeren”  kunnen  noemen.  Zij  bouwen  rijs t,  doch  alleen  op  
 drooge  velden,  en  hebben  somtijds  moestuinen  en  boomgaarden  van  
 klappers  en  andere  vruchten.  De  rijs t,  in  Simpang  geteeld,  is  niet  
 altijd  toereikend  voor  de  behoefte;  waarom  dit  graan  somtijds  van  
 Pontianak  of  van  de  Chinesche  vestiging  te  Panoraman  wordt  aan-  
 gevoerd.  Te  Meliouw  wordt  door  Orang-Boekit  eenige  suiker  uit  
 riet  en  arengpalmen  bereid  1). 
 Bij  de  geringe  bevolking  en  het  gebrek  van  kultuur,  kunnen  de  
 voortbrengselen,  die  Simpang  aan  den  handel  levert,  in weerwilvan  
 den  rijkdom  des  lands  niet  zeer  belangrijk  zijn.  Goud  schijnt  in  
 geringe  hoeveelheld  voor  te  komen,  doch  welligt  alleen  omdat  ner-  
 gens  geregelde  goudwasscherijen  gevonden  worden.  IJzer ,  door  de  
 Dajaks  tot  staven  versmeed,  wordt  in  kleine  hoeveelheden  naar  
 Koeboe  en  Pontianak  uitgevoerd.  Tot  de  smelting  bezigen  zij  houts-  
 kolen  van  den  kampas-  en  blawang-boom;  doch  somtijs  wordt  het  
 zonder  smelting  alleen  met  den  hamer  bewerkt.  Tin  wordt  hier  
 in  zeer  geringe  hoeveelheid  verzameld;  ik  zal  straks  bij  de  beschrijving  
 van  Sukkadana  over  dit  metaal  in  nadere  bijzonderheden  
 treden  2). 
 De  bosschen  van  Simpang  leveren,  voor  de moeite  van  het  inza-  
 melen,  damar,  gom,  kajoe-gahroe,  kajoe-lakka,  plantaardige  talk  van  
 den  tengkawang,  wilde  notenmuskaten,  wilde  kaneel  of  koelit-Ia-  
 wang,  seraja-hout,  zijnde  de  takken  van zekere  slingerplant,  en 
 trankenan-wortel,  beide  als  geneesmiddel  geacht.  Ook  is  er  een  
 overvloed  van  timmerhout,  waaronder  vooral  het  merbouw-  en  kla-  
 dan-hout  zeer  geschikt  voor  den  scheepsbouw  worden  geacht  3);  
 doch  het  vervoer  naar  de  rivieren  is  vaak  aan  groote  moeijelijkhe-  
 den  onderhevig.  Het  allerbelangrijkste  artikel  is  misschien  de  fijne  
 bindrotting,  bekend  onder  den  naam  van rotan  segah  4) ,  welke 
 hier  van  bijzonder  goede  hoedanigheid is.  Ook  vindt  men  in  de 
 bovenlanden  veel  rotan  semaboe  of  spaansch  riet,  bekend  door  zijn  
 eentoonig  züchtend  geluid  5) ,  dat  in  de  läge  streken  zeldzaam 
 t  Muller,  bl.  2 6 2 ,  2 6 5 ,  2 6 7 ,  270.  Vgl.  over  de  Anak-soeneei T o bias, 
   bl,  3 2 ,  Francis,  bl.  1 4 ,  15, 
 s)  G.  Muller,  bl.  2 6 3 ,  266. 
 ’)  Vgl.  van  Lijnden  N.  T .,  bl.  5 6 2 ,  G.  Muller,  bl.  268. 
 )  Ygl.  boven  bl.  49.