
 
        
         
		der  Spanjaarden  was  geratificeerd,  daar  het  waarschijnlijk  doof  de  
 reroveraars  als  vervallen  zou  worden  aangemerkt  J). 
 Deze  uitweiding  was  noodzakelijk  om  te  doen  zien,  dat alle kans  
 om Borneo’s  Noord-oosthoek  aan  onze  bezittingen  toe  te  voegen  thans  
 voor  ons  verloren  is;  want  zoo  niet  Engeland  zijne  oude  aanspra-  
 ken  op  die  streken  laat  gelden,  die  van  Spanje,  volgens  het  jongste  
 verdrag  met  Soeloe,  zullen  onbetwistbaar  zijn.  Ik  betreur  het,  maar,  
 zou  het  meer  betreuren,  zoo  niet  de  beschaving  en  de  benutting  
 der  hulpmiddelen  van  dat  gedeelte  van  Borneo,  ’t welk  aan  ons  ge-  
 zag  onderworpen  is,  ons  nog  een  lange  reeks  van jaren  handen  vol  
 werks  verschaffen  kon.  Möge  slechts  in  het  veld,  dat  ons  de  Voor-  
 zienigheid  ter  bearbeiding  heeft  aangewezen,  onze  ijver  steeds  aan  
 onze  grootsche  roeping  beantwoorden!  Keeren  wij  thans  tot  de jongste  
 verrigtingen  van  ons  bestuur  op  Borneo  terug. 
 Met  de  zorgen  aan  de  Oostkust  gewijd  hielden  de  pogingen  in  
 andere  deelen  des  eilands  gelijken  tred.  Wetenschappelijke  reizen  
 en  onderzoekingen  werden  niet  enkel  op  de  Oostkust,  maar  gelijk-  
 tijdig in  onderscheidene,  aan  ons  gezag  onderworpen  streken  in  het  
 werk  gesteld.  Sedert  de  heer  von  Henrici  in  1830  en  volgende  
 jaren  op  de  Westkust  en  in  Banjer-massin,  en  de  beeren  Korthals,  
 Horner  en  Sal.  Müller  in  laatstgemelde  afdeeling  in  1836  de  ge-  
 steldheid  van  het  terrein  en  de  schatten  der  natuur  van  Borneo  
 hadden  opgespoord  2) ,  was  ook  het  wetenschappelijk  onderzoek  op  
 dat  eiland  grootendeels  blijven  rüsten,  toen  de  maatregelen,  door  
 de  regering  sedert  1843  genomen,  daaraan  eene  nieuwe  veerkracht  
 schonken.  Het  stroomgebied  der  Kapoeas  op  de  Westkust  werd  
 opgenomen  door  den  luitenant  von  Kessel  3);  de  geheele  Zuidkust  
 van  Tandjong  Sambar,  de  Zuid-westpunt  des  eilands,  tot  aan  Banjer 
 massin,  benevens  het  gebied  der  rivieren  van  Kota-waringin,  
 Pemboewan,  Sampit en Mendawei,  en  vervolgens  de  rivier  van  Matan  
 op  de  Westkust  en  de  communicatie  vandaar  längs  de  Pinoe-rivier 
 *)  Singapore  Free-press  van  17  Oct.  1852  (ook  in  de  Indier  voor  
 1852,  n".  85). 
 *)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  5 3 8 ,  Sal. Müller,  bl.  3 2 4 ,  Horner,  bl.  89,  
 Temminck,  p.  208— 211. 
 3)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  5 3 8 ,  Weddik  K .,  bl.  78. 
 met  de  Kapoeas,  door  den  heer  von  Gaffron  1).  Maar  vooral  merk-  
 waardig  zijn  de  reizen  van  den  heer  Schwaner,  die  zieh  van  1843  
 tot  1848  op  Borneo  ophield,  en  na  zieh  langen  tijd  in  Banjer-massin  
 met  het  onderzoek  der  kolenlagen  2)  en  der  bevaarbaarheid  van  
 den  Barito-stroom  voor  grootere  vaartuigen  3)  te  hebben  bezig  ge-  
 houden,  in  October  1847  de  rivier  Barito  opvoer  en  vandaar  tot  de  
 bovenlanden  van  Koetei  doordrong,  vervolgens,  naar  Banjer-massin  
 teruggekeerd,  Poeloe-petak  of  de  kleine  Dajak  bezocht,  en  de  rivier  
 die het doorstroomt — even  als  de hoofdstroom der  Westkust  Kapoeas  
 geheeten  —  opvarende,  vervolgens  de  Katingan  of  boven-rivier  van  
 Mendawei,  vandaar  de  Melawi  of  linker-tak  der  groote  Kapoeas,  
 en  zoo  eindelijk,  deze  rivier  afzakkende,  Pontianak  op  de  Westkust  
 bereikte  4).  In  het  begin  van  1848  keerde  Schwaner  naar  
 Batavia  terug,  om  zijne  wetenschappelijke  verslagen  uit  te  werken.  
 Nadat  hij  deze  had  ingediend,  werd  hij  door  het  Gouvernement  
 op  nieuw  met  eene  zending  naar  zuid-oostelijk  Borneo  belast,  doch  
 op  het  punt  van  te  vertrekken,  werd  hij  door  hevige  koortsen  aan-  
 getast,  die  den  30sten  Maart  1851  te  Batavia  een  einde  aan  zijn  le-  
 ven  maakten  5).  De  heer van  Lijnden,  Assistent-resident  van  Pontianak, 
   deed  in  1847  eene  reis  naar  de  bovenlanden  van de Kapoeas,  
 d ie ,  ofschoon  hoofdzakelijk  met  een  politiek  doel  ondernomen,  
 voor  de  wetenschap  niet  onvruchtbaar  was  6).  In  1851  deed  de  
 luitenant  ter  zee  Groll  eene  reis  längs  denzelfden  stroom  tot  onderzoek  
 eeniger  kolenlagen  in  het  rijkje  van  Blitang  gevonden  7).  
 Ook  deed  de  heer  Weddik  in  persoon  eenige  togten  tot  uitbrei-  
 ding  onzer  kennis  van  Borneo,  en  voer  onder  anderen  in  Julij  en  
 Augustus  1846  de  rivier  van  Banjer-massin  tot  diep  in  de  binnen*) 
   Weddik  K .,  bl.  79. 
 *)  Temminck,  p.  2 1 1 ,  2 1 2 ,  Schwaner  N.  T .,  bl.  6 7 3 ,  I.  A .,  bl.  410.  
 s)  Schwaner  I.  A ., bl.  394. 
 *)  T.  v.  N.  I .,  Jaarg.  X ,   Dl.  I ,   bl.  164— 1 6 6 , Weddik  K.,  bl.  7 9 , 
 8 0 ,  B .,  bl.  1 8 .,  Schwaner  T.  N.  I .,  bl.  139,  142  enz.,  Levensberigt  
 van  Schwaner  in  het  Natuurk.  Tijdschr.  v. N.  I .,  Jaarg.  I I ,  bl.  1 8 9 ,  190. 
 *)  T.  v. N.  I.J  1 8 5 1 ,1 ..  bl.  4 1 7 ,  Levensberigt,  t.  a.  p.,  bl.  190,  Weddik  
 B.,  bl.  19. 
 •)  Van  Lijnden N.  T . ,  bl.  5 3 7 , 539  , Weddik  K .,  bl.  79. 
 7)  Van  Lijnden N.  T . ,  bl.  537.