
 
        
         
		zieh  liet  menschelijk  geslacht  over  den  aardbodem  verspreid  heeft,  
 te  wijzen,  —  ik  meen  den  Oceaan.  Doch  het  schijnt  mij  voeg-  
 zaam  hier  nogmaals  een  denkbeeid,  aan  den  beer  Logan  ontleend,  
 inet  zijne  eigene  woorden  te  ontwikkelen.  »De  groote  waterwe-  
 g en ,”  zegt  h i j ,  »zijn  voor  de  verspreiding  der  volken  de  aller-  
 gewigtigste,  en  de  eenige  die  in  Staat  zijn  aan  eene  vergevorderde  
 beschaving  krachtige  en  uitgestrekte  heerschappij  te  verschaffen.  In  
 de  eeuwen  der  barbaarschheid  wordt  de  weg  over  den  Oceaan  ho-  
 paald  door  moesons  en  heerscliende  winden,  ßij  de  beschouwing  
 der  bevolking van kust- en eilanden  moet  de  ethnoloog  zieh  met  deze  
 grondig  bekend  maken.  De  winden  en  stroouien  ,  hetzij  periodiek  
 of  onregelmatig,  die  thans  de  praauw  of  kano  voeren  in  de  rigting  
 door  de  opvarenden  verlangd,  maar  haar  soms  tegen  jyil  en  dank  
 van  den  koers  doen  afdwalen,  hebben  in  alle  tijdvakken  der  ge-  
 sebiedenis  dezelfde  beweegkracht  bezeten.  De  zekerbeid  dat  in  alle  
 eeuwen  personen  nu  en  dan  door  deze  kracht  naar  verafgelegen  
 gewesten  moeten  zijn  heengevoerd,  mag  niet  worden  uit  het  oog  
 verloren.  De  grenzen  der  periodieke  winden  en  stroomen  moet  
 men  zorgvuldig  opsporen,  omdat  zij  den  weg  der  volksverspreiding  
 afbakenen;  maar  het  is  even  noodzakelijk  de  afwijkingen  te  kenn 
 e n ,  waaraan  zij  onderhevig  zijn,  omdat  daarvan  het  bestaan  van  
 een  tijdelijken  weg  in  eene  ongewone  rigting  afhangt,  waardoor  het  
 mogelijk  i s ,  dat  soms  vaartuigen  buiten  de  streek  der  moesons,  
 der  passaat-  en  andere  regelmatige  winden  geraakten.  Een  toeval  
 van  dien  aard  in  vele  eeuwen  kon  voldoende  z ijn ,  om  aan  een  te  
 voren onbewoond gewest  eene  bevolking te  schenken, omdat  des noods  
 een  enkel  paar  voor  de  gronding  van  een  ras  toereikend  is.  Oceanie  
 verschaff  ons  ieder  jaar  met  betrekking  tot  deze  oorzaak  van  de  verspreiding  
 des  menschdoms  nieuwe  feiten.  Het  is  daardoor  gebleken,  
 dat  zij  van  veel  grooter  uitwerking kan  zijn  dan  men  vroeger  veron-  
 derstelde,  en  men  kan  zieh  thans  overtuigd  houden,  dat  zelfs  in  het  
 vroegste  Stadium  der  zeevaart,  dat van  ruwe  kano’s  en  zelfs  vlotten,  
 geheele  huisgezinnen  kunnen  zeewaarts  gevoerd  en  op  verwijderde  
 kusten  gered  zijn.  Men  denke  zieh  nu  het  getal  dezer,  nieuwe  
 rassen  telende  zwervelingen  zoo  gering  als  men  wil,  ook  het  kleinste  
 was  genoeg  om  alle  kusten  en  eilanden  van  den  Indischen  en  
 Stillen  Oceaan  allengs  te  bevolken.  Naauwelijks  behoeft  het  hierbij  
 te  worden  opgemerkt,  dat  deze  oorzaken  van  de  verspreiding  der  
 rassen  het  sterkst  werkten  in  het  tijdvak  der  kindschheid  van  de 
 zeevaart,  omdat  toen  de  eilanden  nog  onbewoond  waren.  Een  zc-  
 kere  lioeveelheid  der  menschenparen,  die  niet  omkwamen  en  eene  
 nieuwe  kust  bereikten,  moest  stammen  grondvesten.  Maar  naar-  
 mate  zieh  de  bevolking  verspreidde,  zullen  de  zwervelingen  met  
 de  reeds  aanwezige  eilanders  versmolten  of door  hen  gedood  zijn  1).”  
 Zonder  dat  wij  nu  deze  beginselen  in  bijzonderheden  op  Borneo  
 willen  toepassen  (hetgeen  een  dor  en  langwijlig  onderzoek  vorderen  
 zou),  kan  het  thans  zeker  niet  moeijelijk  zijn  zieh  een  begrip  te  
 vormen,  hoe  allengs  bestanddeelen  van  Afrikaansche,  Tibeto-Ana-  
 mesche,  Hindoesche  en  welligt  ook  Chinesche  bevolking,  hetzij  
 regtstreeks  van  de  landen  van  oorsprong,  hetzij  middellijk  van  
 andere  eilanden,  waar  zij  reeds  gevestigd  waren,  naar  Borneo  ge-  
 vloeid  ,  en  te  midden  van  verschiffende  betrekkingen  van  verbroe-  
 dering  en  vermenging,  of  van  vijandschap  en  afstooting,  en  onder  
 den  invloed  van  de  natuurlijke  gesteldheid  van  lucht  en  grond,  
 van  de  voorlbrengselen  des  lands  en  de  daardoor  bepaalde  levens-  
 wijze,  allengs  die,  voor  de  oudste  en  oorspronkelijke  gehoudene,  
 bevolking  van  dit  eiland  hebben  gevormd,  die  wel  in  het  algemeen  
 onder  den  naam  van  Dajaks  bekend  is,  maar  inderdaad  eene  groote  
 verscheidenheid  van  stammen  bevat,  welke  nog  heden  in  voorko-  
 men,  taal,  levenswijze,  godsdienstbegrippen  en  trap  van  beschaving  
 zeer  aanmerkelijk  van  elkander  verschiffen  2). 
 ’)  Logan, Ethnology,  t.  a.  p .,  p.  2 7 2 ,  273. 
 a)  Ik  kan niet  nalaten  bij  deze gissing  aangaande  den  oorsprong  der 
 Dajaks  een  uittreksel  te  voegen  nit  een  brief  van  den  heer  van  Pe r s,  den  
 bekenden  auteur  der  Oost-Indische  Type»,  die  een  gedeelte  van  Bornéo  
 bereisd  heeft :  „ Pour  ce  qui  concerne  mes  propres  observations ,  j ’ai  remarqué  
 une  grande  diversité  de  race  entre  les  tribus;  quelques  unes  ont  
 les  traits  et  presque  la  carnation  des  Portugais,  tandis  que  d’autres  offrent  
 le  type  et  le  teint  Africain.  En observant  ces  différences,  qui  restent 
 d’autant  plus  sensibles  que  les  tribus  ne  forment  aucune  alliance  entr’elles,  
 on  est  porté  à  croire,  que  la  population  de  cette  île ,  si  peu  en  rapport  
 avec  son  immense  étendue,  provient  de  quelques  navigateurs  malheureux  ,  
 venus  des  îles  de  l’Archipel  de  l’Asie  et  de  l ’Afrique  et  jettés  successivement  
 sur  divers  points  de  la  côte.  —   Ceci  n’est  qu’une  conjecture,  que  
 l’aspect  de  ces  types  si  variés  m’a  inspirée;  l’étude  approfondie,  que  vous  
 avez  faite  des  peuples  de  l’Inde ,  ainsi  que  les  recherches,  que  vous  
 continuez  à  faire,  vous  feront  peut-être  découvrir  le  fil  de  ce  labyrinthe.”  
 Yoor  het  overige  hebben  de  vele punten  van  overeenkomst  der  Dajaks 
 met  de  Batta’s  van  Sumatra  en  de  Alfoeren  van  Celebes  enz.  niets  be-  
 vroemdends,  daar  deze  bevolkingen  zeker  op  soortgelijke  wijze  ontstaan  zijn.  
 Op  het  vastèland  van  Achter-Indië  schijnen  vooral  de  L a o s,  die  de  bin-  
 neulanden  van  Cochin-China  en  Cambodia  bewonen,  in  taal  en  levenswijze  
 zeei-  met  de  Dajaks  overeen  te  komen.  Zie  Earl,  p.  2 5 8 ,  275.