
 
        
         
		wimpeld  te  kennen,  gelijk  ook  naar  geweren,  dubbele  pistolenJ  
 eene  lange  fraai  bewerkte  boot  en  goede  thee.  Toen  ik  meer  be-  
 kend  inet  hem  geworden  was,  sprak  hij  vrijmoedig  en  verhaalde  
 mij  het  een  en  ander  avontuur  van  zijne  vroegere  rooverstogten.  
 Bij  zulk  eene  gelegenheid  vertelde  h ij,  dat  hij  eens  met  eene  en-  
 kele  praauw  op  vijf  andere  jagt  had  gemaakt,  toen  bij  vernomen  
 had,  dat  zieh  in  een  dier  vaartuigen  een  kleine  hoeveelheid  goede  
 thee  bevond  1). 
 »Bij  zoodanige  handelingen  kon  voorzeker  het  aanzien  des  Sultans  
 niet  ongedeerd  blijven,  en  zijne  rijksgrooten  maakten  zieh  
 dan  ook  van  zoovele  regten  meester,  dat  zij  met  der  tijd  bijna  
 geheel  onafhankelijk  van  den  Vorst  leefden,  die  zieh  met  het  
 staatsbestuur  niet  bemoeide  2).” 
 De  Panembahan  van  Simpang  schroomde  even  weinig  als  zijn  
 leenheer,  de  Sultan  van  Matan,  zieh  door  den  zeeroof  te  verrij-  
 ken,  die  ook  hier  het  gewone  bedrijf  der  bevolking  was.  Het  
 westelijk  deel  van  het  Simpangsch  grondgebied,  dat  tot  de  Delta  
 van  Borneo  behoort  en  wel  een  derde  van  het  geheel  uitmaakt  3),  
 versehaite  in  zijne  geheel  onbewopjade  en  schaars  door  visschers  
 en  rietsnijders  bezochte  wildernissen,  in  zijne  tallooze  stroomen  en  
 kreken  aan  de  roovers  gewenschte  schuilplaatsen.  Ook  hielden  kleine  
 rooverspraauwen  gaarne  haar  verblijf  in  de  rivier  van  Meliouw,  
 welke  zieh  in  die  van  Simpang  ontlast.  Tegen  vreemde  roovers,  
 die  ook  hier  wel  voor  een  aandeel  in   den  buit  eene  schuilplaats  
 kochten,  moest  echter  de  Panembahan  vaak  op  zijne  hoede  zijn.  
 Meer  dan  eens  vond  h i j ,  wanneer  zij  onverwachts  met  groote  
 en  sterk  bemande  praauwen  de  rivier  tot  aan  de  negerie  kwa-  
 men  opvaren,  gelijk  Datoe  Tjamerang  in  1816,  slechts  veiligheid  
 achter  de  ijzerhouten  omtuining  van  zijnen  dalem  4). 
 Ik  heb  den  treurigen  toestand  der  zuidelijke  staten  van  Borneo’s  
 Westkust  in  ditf tijdvak,  zooveel mijne  bronnen  gedoogeii,  geschetst.  
 Wij  zullen  een  tegenhanger  van  deze  schilderij  aantreffen,  wanneer  
 wij  thans  den  blik  noordwaarts  op  Sambas  slaan:  dezelfde  binnen-  
 landsche  oneenigheden,  dezelfde  verzwakking  en  verarming  des 
 *)  G.  Muller,  bl.  249. 
 *)  G.  Muller,  bl.  246.  Vgl.  verder  over  de  rooverijen  van  Matan  in  
 bet  algemeen  Cornets  de  Groot,  p.  1 9 6 ,  232. 
 8)  Vgl.  boven,  bl.  10,  11. 
 rijk s ,  dezelfde  verdringing  van  den  eerlijken  handel  door  de  gru-  
 welen  der  zeerooverij. 
 Sultan  Omar  Akama’d-din  was  omstreeks  den  aanvang  van  dit  
 tijdvak  overleden,  en  opgevolgd  door  zijnen  zoon  Sultan  Aboe-Bekr  
 Kamaloe’d-din  J).  Een  jongere  broeder  van  dien  Vorst  en  zoon  
 eener  b ijz it,  bekend  onder  den  titel  van  Pangeran  Anom,  trachtte  
 den  Sultan  door  allerlei  slinksche  middelen  van  zijn  gezag  te  be-  
 rooven  en  kwam  eindelijk  zelfs  tegen  hem  in  openbaar  verzet.  De  
 Sultan,  een  zwak  m an ,  aan  het  spei  en  de  vrouwen  verslaafd,  
 was  tegen  den  even  listigen  als  stoutmoedigen  Pangeran  Anom  niet  
 opgewassen.  Wel  is  waar  werd  deze  laatste  genoodzaakt  de  hoofd-  
 stad  te  ontruimen;  doch  het  was  hem  niet  onbekend,  dat  in  zijns  
 broeders  rijk  allengs  eene  magt  was  ontstaan,  die,  naar  geheele  
 onafhankelijkheid  strevende,  uit  den  aard  der  zaak  vijandig  tegen  
 den  Sultan  overstond,  en  hem  ongetwijfeld  met  open  armen  als  
 bondgenoot  zou  ontvangen.  Hij  begaf  zieh  tot  de  Chinezen  van  
 Montrado,  en  dezen  geneigd  vindende  om  met  hem  gemeene  zaak  
 te  maken,  zette  hij  zieh  niet  ver  van  de  kust  aan  de  Soengei  
 Doeri  neder,  waardoor  hij  tevens  in  de  gelegenheid  was  verstand-  
 houding  met  de  zeeroovers  aan  te  knoopen.  Hier  vertoefde  hij  vijf  
 ja re n ,  kleedde  zieh  als  een  Chinees,  offerde  met  zijne  nieuwe  
 vrienden  in  hunne  tempels,  dobbelde  met  hen  aan  de  toptafel  en  
 muntte  weldra  als  opium-schuiver  onder  hen  uit.  Van  hunne  zijde  
 schonken  zij  hem  een  aandeel  in  de  winst  hunner  goudgraverijen  
 en  bewezen  hem  zelfs,  dewijl  zij  hua  voordeel  daarin  vonden,  eene  
 zekere  mate  van  gehoorzaamheid  en  ontzag.  Daarentegen  onttrokken  
 zij  zieh  geheel  aan  de  bestaande  bepalingen  omtrent  de  recognitie-  
 gelden,  en  de  Sultan  moest  zieh  met  een  jaarlijksch  geschenk,  
 welks  bedrag  van  hunne  willekeur  en  die  van  hunnen  bondgenoot  
 afhankelijk  wa s,  vergenoegen.  Iiwamen  de  afgezanten  des  Sultans,  
 om  de  verschuldigde  schatting  op  te  eischen,  dan  stelde  Pangeran  
 Anom  zieh  aan  het  hoofd  der  Chinezen  om  hen  te  verdrijven,  en  
 aarzelde  niet  des  noods  geweld  daartoe  te  bezigen,  zoodat  de  oproe-  
 rige  geest  en  het  streven  naar  onafhankelijkheid  door  zijn  toedoen  
 onder  hen  onderhouden  en  aangevuurd  werden  2). 
 Na  verloop  van  vijf  jaren  liet  zieh  Pangeran  Anom,  door  bemid-  
 deling  zijner  familie,  met  zijnen  broeder  verzoenen,  en  keerde  als 
 *)  Zie  boven,  bl.  301. 
 ’)  Kitter,  bl.  1 2 0 ,  van  Kervel,  bl.  188.  
 I.