
 
        
         
		Uit  deze  cijfers  kan  echter  de  geheele  productie  van  Borneo,  de  
 diamanten  betreffende,  niet worden  opgemaakt;  men  zou  daartoe ook  
 moeten  weten,  voor  welke  waarde  naar  Singapoera  en  andere  eilan-  
 den  van  den  Archipel  uitgevoerd wordt,  hetgeen  grootendeels  onmo-  
 gelijk  te  berekenen  valt.  Uitvoer  naar Nederland,  hetzij  regtstreeks  
 hetzij  over  Java,  heeft  thans  geen  plaats.  Als  reden  daarvoor  
 wordt  opgegeven,  dat  de  diamant  in  Indie  grootere  waarde  heeft  
 dan  in  Europa,  omdat  de  Mohammedaansche  godsdienst  niet  ver-  
 oorlooft  geld  op  interest  uit  te  zetten,  waarom  vermögende Moham-  
 medanen  het  geld,  dat  zij  niet  in  den  handel  of  vaste  goederen  
 steken,  bij  voorkeur  beieggen  in  kostbaarheden  van  den  kleinsten  
 omvang,  en  die  met  hunne  zucht  tot  weelde  het  meest  overeenko-  
 men.  Neemt  men  echter  in  aanmerking,  dat  de  diamant-slijperij  
 een  tak  van  industrie  is ,  die  thans  schier  uitsluitend  te  Amsterdam  
 te  huis  behoort,  en  dat  vele  geslepen  en  ge zette  diamanten  
 van  hier  naar  Java  worden  uitgevoerd,  dan  schijnt  het  onbegrijpe-  
 lijk,  dat  de  aanvoer  van  den  ruwen  steen  uit  Borneo,  behoorlijk  
 geregeld,  geene  voordeelen,  hetzij  aan  het  Gouvernement,  hetzij  
 aan  den  partikulieren  handel,  zou  kunnen  opleveren  l).  Op  Borneo  
 worden  de  diamanten  voornamelijk  door  de  Boeginesche  koopliede'n  
 in  den  handel  gebragt  2). 
 De  inboorlingen  der  Indische  eilanden  versieren  zieh  gaarne  met  
 diamanten;  zij  zijn  het  eenige  edelgesteente,  dat  bijzonder  bij  
 hen  geacht  is.  De  kunst  van  diamanten  te  slijpen  is ,  naar  Craw-  
 furds  oordeel,  bij  hen  inheemsch,  ofschoon  hij  ten  onregte  meent,  
 dat  zij  slechts  te  Banjer-massin  wordt  uitgeoefend  3).  Hij  maakt  
 daarop  opmerkzaam,  dat  de  ruwe  en  geslepen  steen  onderscheidene  
 namen  dragen,  t.  w.  poedi  en  in tan ,  van  welke  de  Iaatste  de  al*  
 gemeene  naam  is  voor  den  geslepen  steen  in  alle  tongvallen  des  
 Archipels,  terwijl  de  eerste  slechts  gebruikelijk  is in  de  landen,  die  
 dezen  steen  voortbrengen,  en  dat  de  inlanders  ook  voor  het  slijpen  
 der  diamanten  een  eigen  woord  hebben  4).  Ook  zegt  hij  ,  dat  bij  
 hen  de  brillianten  weinig  in  tel  zijn  en  de  rozen  nog  minder,  maar 
 *)  Vgl.  Rapport  der  Staats-commissie,  t.  a.  p .,  en  Nederlandsch  Han-  
 delsmagazijn,  art.  Diamanf.  
 s)  Crawfurd,  I I I ,  p.  492. 
 s)  Ik  vind  namelijk  Off.  Stukk.  H S .,  bl.  198,  uitdrnkkelijb  van  slijpers  
 te  Landak  gewag  gemaakt. 
 [[ *)  Hiermede  bedoelt  hij  ongetwijfeld  het  woord  „serdi,  menjerdi,”  dat  
 hij  in  zijn  Malay  Dictionary  daarvoor  opgeeft. 
 dat  zij  alleen  smaak  hebben  in  de  tafelsnede,  die  daarom  waar-  
 schijnlijk  als  hunne  eigene  uitvinding  moet  beschouwd  worden  1). 
 Bij  het  zoeken  der  plaatsen,  waar  men  met  voordeel  diamanten  
 zal  kunnen  graven,  worden  velerlei  voorzorgen  genomen.  Als  een  
 bewijs  voor  de  aanwezigheid  van  diamanten  worden  zekere  kiezel-  
 houdende  steentjes,  meestal  van  een  zwart  amygdalo'ide-achtig  voor«  
 komen,  aangemerkt,  batoe  timahan  of  batoe  parak  intan  geheeten,  
 en  waarvan  men  wel  zeven,  volgens  anderen  wel  10  of  1 2 ,  soor-  
 ten  onderscheidt.  • Waar  men  deze  steentjes  niet  vindt,  behoeft  
 men,  naar  het  oordeel  der  inboorlingen,  niet  naar  diamanten  te  
 zoeken,  maar  zoo  lang  men  ze  vindt,  moeten  er  ook  diamanten  
 aanwezig  zijn.  Een  Pangeran  gaf  daarvan  den  heer  Croockewit  de  
 schrandere  opheldering,  dat  de  diamant  den  vorst  en  deze  zwarte  
 steentjes  zijne  onderdanen  voorstellen,  en  dat  het  even  ongerijmd  
 zou  zijn  zieh  die  steentjes  zonder  een  diamant,  als  onderdanen  
 zonder  een  vorst  te  denken  2).  Doch  in  het  zoeken  van  een  ter«  
 re in ,  waar  deze  steentjes  gevonden  worden,  bestaat  geenszins  de  
 eenige  voorzorg.  Doorgaans  wordt  de  raad  ingenomen  van  zekere  
 personen,  ma’lim  genaamd,  van  wie  men  gelooft,  dat  zij  eene  
 bijzondere  gave  van  de  Godheid  ontvangen  hebben,  otn  de  plaats  
 der  diamanten  te  ontdekken,  daar  zij  op  zekere  uren  van  den  dag  
 de  uitstraling  van  den  glans  der  diamanten,  hoe  diep  die  ook  in  
 den  grond  liggen,  kunnen  waarnemen.  Zulke  lieden  reizen  rond  
 om  op  de  ligtgeloovigheid  en  winzucht  der  gravers  of  eigenaars  
 der  gronden  te  speculeren,  en  op  elke  plaats,  door  hen  met  den  
 noodigen  omhaal  van  kwakzalverij  aangewezen,  gaat  men  met  het  
 grootste  vertrouwen  aan  het  werk.  Mögt  soms  de  proef  misluk-  
 ken,  dan  wordt  dit  aan  den  invloed  van  booze  geesten  toegeschre-  
 v en ,  zonder  dat  het  vertrouwen  daardoor  in  het  minste  geschokt  
 wordt  3). 
 De  gronden,  waarin  de  diamanten  gevonden  worden,  zijn  allu« 
 ‘j  Crawfurd,  I I I ,  p.  493. 
 s)  Croockewit  in  Natuurk.  Tijdschr.  v.  N.  I .,  Jaarg.  I I I ,  bl.  3 1 8 ,  3 1 9 ,  
 Horner,  bl.  1 1 3 ,  114.  Dat  dezelfde  meening  „omtrent  deze  steentjes  ook  
 op  de  "Westkust  gekoesterd  wordt,  blijkt  uit  Radermacher,  bl.  1 4 4 ,  
 Thomson,  p.  1 2 1 ,  Ritter,  bl.  1 54 ,  Temminck,  p.  341.  De  heer  Horner  
 neemt  tusschen  de  kiezelsteentjes  en  de  diamanten  een  werkelijk  verband  
 aan;  de  heer  Croockewit  houdt  alles  wat  hieromtrent  verhaald  wordt  voor  
 bygeloof. 
 8)  Croockewit,  t.  a.  p .,  bl.  3 1 8 ,  Radermacher,  bl.  1 4 4 ,  145.