
 
        
         
		zijn  h u is,  die  gedurig  den  njkszetel  verlegden,  en  den  naam  hun-  
 ner  residentie,  voor  zooverre  zij  zieh  daarnaar  lieten  noemen,  tot  
 hun  gansche  gebied  uitstrekten.  Zijne  moeder  echter  behield  het  
 gezag  over  Landak,  en  tevens  aanvankelijk  ook  nog  een  aandeel  
 in  het  bestuur  over  Sukkadana,  doch  trok  zieh  later  geheel  naar  
 haar  erfelijk  gebied  terug  1).  Van  de  verschillen  met  Sambas  over  
 de  Dajaks  van  Landak  vernemen  wij  thans  niets  meer.  Waarschijn*  
 lijk  werd  de  Ratoe  Boenkoe  in  de  regering  van  hare  erflanden  opge-  
 volgd  door  een  jongeren  zoon,  van  wien  de  latere  Pangerans  van  
 Landak  afstamden.  Dit  rijk  moest  echter  de  Suprematie  van  Suk-  
 kadana  blijven  erkennen,  gelijk  het  die  waarschijnlijk  reeds  lang  
 vöör  de  tijdelijke  vereeniging  erkend  had  2). 
 *)  G.  Müller,  bl.  335 ,  336 ,  volgens  wien  Giri  Hoestaka  sedert  1624  
 fe  zamen  met  zijne  moeder,  en  sedert  1627  alleen  regeerde;  doch  op  de  
 jaartallen  van  dezen  schrijver  is  weinig  Staat  te  maken. 
 s)  Gronovius,  bl.  340, ‘Kitter,  bl.  170,  de  Koy,  bl.  129,  130. 
 —- — 
 VIERDE  HOOFDSTUK. 
 Giri  Moestaka  neemt  den  titel  aan  van  Snltan  Mohammed  Tsafioe’d-din. —  
 Radja  Tengah  ,  schoonbroeder  des  S u lta n s ,  vestigt  zieh  tc  Sambas.  —  Staat  
 van  Sambas  te   dier  tijd.  —  Lotgevallen  van  Radin  Soleiman,  zoon  van  
 Radja  Tengah.  —  Zijne  regering  te   Sambas  onder  den  tite l  van  Sultan  
 Mohammed  Tsafioe’d-din.  —  Dood  van  Sultan  Tsafioe’d-din  te  Sukkadana  en  
 aanvaarding  der  regering  door  Sultan  Zeinoe’d-din.  —  Lotgevallen  van  Radin  
 Bima  en  zijne  regering  te  Sambas  als  Sultan  Mohammed  Tadjoe’d-din.  —  
 S ultan  Omar  Akama’d-din  (Marhoem  Adil)  volgt  hem  op.  —  Kapitein  de  
 Roy  wordt  te  Banjer-massin  de  vertrouwde  van  eenen Prins  van  Sukkadana. —  
 De  Roy  hezoekt  Sukkadana.  —  Zijne  beschrijving  van  die  plaats. 
   »-5®«----- 
 Door  den  afstand  zijner  moeder  bleef Panembahan  Giri  Moestaka  
 alleen  heerscher  in  het  rijk  van  Sukkadana  en  Matan.  Hij  was  
 de  eerste  vorst  van  zijn  geslacht,  die  den  Arabischen  titel  van  
 Sultan,  en  daarbij  ,  volgens  de  gewoonte  der  Islamietische  vorsten,  
 tevens  een  Arabischen  naam  en  bijnaam  aannam.  Een  van  Mekka  
 gekomen  sjeikh,  Sjemsoe’d-din  geheeten,  bragt  hem, —  zoo  luiden  
 de  inlandsche  verhalen,  —  vandaar  een  geschenk  over,  bestaande  
 uit  een  kleinen  koran  en  een  kostbaren  ring  met  een  hyacinthen  
 steen,  benevens  een  diploma,  waarbij  hem  de  rang  en  titel  van  
 Sultan  Mohammed  Tsafioe’d-din  (opregte  vriend  der  godsdienst;  ver-  
 leend  werden.  Na  deze  gebeurtenis  vestigde  hij  zijn  verblijf  te  Mata 
 n ,  maar  bleef  zieh  Sultan  van  Meliouw  noemen,  naar  het  oord•  
 waar  hij  als  Panembahan  had  gewoond  1). 
 Omstreeks  dien  tijd  kwam  zieh  in  het  rijk  van  Sukkadana  een  
 aanzienlijk  vreemdeling  nederzetten,  Radja  Tengah  van  Broenei,  
 die  zieh  eerst  ten  gevolge  van  geschillen  met  zijnen  broeder  Radja  
 Abdoe’llah  gedwongen  had  gezien  vandaar  naar  Kelaka  te  verhui-  
 zen,  doch  na  een  tweejarig  verblijf  te  dier  plaatse  verder  trok