
 
        
         
		het  Nederlandsch-Indisch  Gouvernement  in  1818  den  heer  van  
 Boekholtz  met  eene  zending  ook  naar  de  Westkust  belastte. 
 Zoo  was  dan  in  1818  het  Nederlandsch  gezag,  zoowel  op  de  
 Zuid-  en  Oostkust  of  in  het  gebied  van  Banjer-massin,  als  op  de  
 Westkust  hersteld,  terwijl  sedert  in  beide  gewesten  herhaaldelijk  
 pogingen  zijn  aangewend,  om  den  invloed  van  het  Gouvernement  
 verder  en  verder  uit  te  breiden.  Onze  verrigtingen  op  de  Westkust  
 zullen  in  den  loop  van  dit  werk  uitvoerig  beschreven worden;  
 bij  die  te  Banjer-massin  en  op  de  Oostkust  wil  ik  hier  nog  korte-  
 lijk  stilstaan. 
 Toen  het  Nederlandsch  gezag  op  Banjer-massin  hersteld  werd ■,  
 was  het  rijk  tot  diepe  armoede  vervallen en  door  inwendige  verdeeld-  
 heden  verscheurd.  De  Commissaris  van  Boekholtz  trachtte  de  zaken  
 zoo  goed  mogelijk  op  vasten  voet  te  brengen  en  hernieuwde  in  den  
 aanvang van  1817  de overeenkomsten  van  1787  en  1812,  behoudens  
 zoodanige  wijzigingen,  als  de  veranderde  regeringsbeginselen  eisch-  
 ten  Aan  de  bepalingen  van  dit  contract  werd  door  de  Neder-  
 landsche  beambten  met  klem  de  hand  gehouden,  en  de  Sultan,  die  
 gehoopt  had  dat  deze  overkomst,  inzonderbeid  wat  den  afstand  van  
 een  groot  deel  van  zijn  gebied  betrof,  even  als  de  vroegere,  een  
 bloote  vorm  zou  zijn,  verdroeg  noode  de  beperking  zijner  willekeur,  
 en hield  niet  op  allerlei moeijelijkheden  aan de behoorlijke  uitoefening  
 des  gezags  in  den weg te  leggen.  Twee  kruisvaartuigen  en  een  klein  
 fort werden  afgeloopen,  een  policie-hoofd met  zijne manschappen  ver-  
 moord,  en  de  strenge  maatregelen  van  den Nederlandschen hoofdamb-  
 tenaar  tegen  deze  ongeregeldheden  door  den  Sultan  zeer  euvel  opge-  
 nomen  2).  Deze  verwarringen  hadden  zieh  vooral  na  het  kortstondig  
 bezoek  van  den  Commissaris  Nahuys  in  1819 3)  geopenbaard,  en  in  
 weerwil  der  latere  zending  van  een  derden  Commissaris,  die  niets  
 van  eenig aanbelang uitrigtte,  waren  de  zaken  nog  in  denzelfden  treu- 
 *)  Tobias  B .,  bl.  28—3 0 ,  van  Capellen  Mon.,  p.  1 6 7 .,  Sal.  Müller,  
 bl.  3 3 4 ,  Temminck,  p.  181. 
 s)  Tobias  B .,  bl.  3 0 ,  31,  Halewijn  B .,  bl.  1. 
 s)  Mijer  1819,  bl.  5 1 8 ,  van  Capellen  Mon.,  p.  167,  Tobias  B .,  bl.  31. 
 rigen  toestand,  toen  in  1823  de  heer  J.  H.  Tobias, die kort te voren  
 de  aangelegenheden  der  Westkust  geregeld  had,  met volmagt om alle  
 vereischte  wijzigingen  in  het  bestuur  te  brengen,  te  Banjer-massin  
 aankwam.  Hij  vond  er  de  districten  Pemboewan,  Sampit, Mendawei,  
 de  groote  en  kleine  Dajak  en  de  bovenlanden  in  een  aan  oproer  
 grenzenden  Staat  van  onveiligheid  en  gisting,  terwijl,  ondanks  de  
 duidelijke  letter  der  contracten-,  verminking  van  ledematen  en  de  
 despotieke  maatregel,  hier  van  ouds  onder  den  naam  van  talian  be-  
 kend,  die  het  onderling  verkeer  der  ingezetenen  op  doodstraffe  ver-  
 bood,  aan  de  orde  van  den  dag  was.  Met  veel  moeite  wist de heer  
 Tobias  den  Sultan  tot  eene  ampliatie  der  bestaande  overeenkomsten  
 te  bewegen.  Aan  de  reeds  vroeger regtstreeks onder  het Nederlandsch  
 gezag  geplaatste  gewesten,  werden  daarbij  eenige  nieuwe landstreken  
 toegevoegd.  In  de  geheel  of tot  gemeenschappelijk  bestuur  afgestane  
 landen,  te  zamen  wel  drie  vierden  van  het  gansche  rijk  uitmakende,  
 werd  de  regtsspraak  opgedragen  aan  een  Iandraad,  voorgezeten door  
 den Resident,  doch welks leden door het Gouvernement en  den  Sultan,  
 ieder  voor  de  helft,  zouden  benoemd  worden.  Peper  en  koffij  werden  
 met  eene  landrente  van  twee  vijfden  der produktie,  om tusschen  
 het  Gouvernement  en  den  Sultan  verdeeld  te  worden,  belast;.het  
 graven  van  goud  en  diamanten,  tot  dusverre  op  alle mogelijke wijze  
 belemmerd,  werd  tegen  eene  opbrengst  van  20  pCt,  aan  ieder  vrij-  
 gelaten,  de  overige  belastingen  geregeld,  de  binnenlandsche  handel  
 van  alle  belemmeringen  ontheven  en  de  verminkende  straffen  en  ta-  
 lians  voor  altijd  afgeschafta). 
 De  heer  Tobias  was  aanvankelijk  voornemens  met  de  vorsten van  
 Berouw, Koetei,  Passir,  Pegatan en  Kota-ringin,  die  zieh allen  sedert  
 lang van Banjer-massin  hadden  afgescheurd,  de  noodige  overeenkomsten  
 tot  erkenning  van  het  Nederlandsch  gezag in persoon te sluiten;  
 doch  daar  de  naderende  west-moeson  zijne  terugreis  zou  belemmerd  
 hebben,  besloot  hij  deze  taak  over  te  laten  aan  den  ambtenaar, 
 *)  Mijer  1822  en  1 8 23 ,  bl.  179— 1 8 1 ,  Tobias  B -,  bl.  31 — 3 8 ,  
 van  Capellen  Mon.,  p.  1 6 7 ,  van  Kämpen,  I I I ,  bl.  574— 5 7 6 ,  Halewijn 
 B .,  bl.  199.