
 
        
         
		so 
 zij  zieh  omstreeks  de  grenzen  van  liet  eigenlijk  gebied  van  Sintang  
 met  de  Pinoe  of Pinoh  vereenigt1).  De boven-Melawi  neemt een groot  
 aantal  kleinere  stroomen  in  zieh  op,  wier  boorden,  even  als  hare eigene, 
   door  een  aantal Dajaksche  stammen  bewoond  worden,  die  onder  
 hunne  bijzondere  hoofden  staan  en  geene  belastingen  aan  Sintang  
 opbrengen,  maar  niettemin,  daar  de  hoofden  van  dat  rijk  de  rivier  
 gemakkelijk  kunnen  sluiten,  voor  hunnen  handel  geheel  van  Sintang  
 afhankelijk  zijn.  Zij  worden  op  een  aantal  van  omstreeks  
 12,400  zielen  geschat  2).  Onder  hunne  vorstjes  zijn  er  vooral  
 drie,  welke  door  invloed  en  grooten  aanhang  boven  de  overige  
 uitsteken.  Een  dezer  hoofden  heeft  zijn  zetel  in  de  kampong  
 Taman  en  is  genoodzaakt  de  vriendschap  met  Sintang  te  onder-  
 houden;  doch  de  beide  andere,  die  aan  de  rivieren  Lakawe  en  
 Ambaloh  hun  verblijf  houden,  zijn  zoo  vijandig  jegens Sintang  ge-  
 zind,  dat  geen  koopman  van  däar  zieh  in  hun  gebied  dürft  wagen, 
   terwijl  zij  niet  zelden  de Maleische  kampongs,  längs  de  Melawi  
 gelegen,  overvallen  en  plünderen  3). 
 De  Pinoe,  .de  voornaamste  zijtak  der  Melawi,  ontspringt  omstreeks  
 den  berg  Pembaringan-Badak  op  de  uiterste  zuidelijke  grens  
 van  het  Kapoeas-gebied,  tusschen  Matan  en  Kota-waringin.  Het  land  
 längs  zijne  boorden  wordt,  evep  als  de  rivier  zelve,  op  onze  kaarten  
 Pinoe  of Pinoh  genoemd,  en  ook  in  dit  gebied  hebben  de  Dajaks, die  
 er  op  omstreeks  10,000  gerekend  worden 4) ,  hunne  eigene,  onafhan-  
 kelijke  hoofden,  welke  tot  Sintang  in  soortgelijke  betrekking  staan  
 als  die  van  de  boven-Melawi  5).  In  vroeger  tijd  moeten  de  Dajaks  
 dezer  streken  aan  Kota-waringin  cijnsbaar  geweest  z ijn ;  ten  minste  
 vindt  men  in  de  oudere  geschiedenis  van  Borneo  als  zoodanig  een  
 staat  Lewei  vermeld,  längs  de  Pinoe  en  Melawi  gelegen,  en  welks  
 naam  met  dien  van  laatstgemelde  rivier,- zoo wij  dien  van  de  prefix  
 »me”  ontdoen,  zeker  eene  meer  dan  toevallige  overeenkomst  heeft.  
 Omstreeks  het  begin  dezer  eeuw  hebben  echter  de  bevolkingen  dezer 
 *)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  351. 
 *)  Melvill’s  statistieke  kaart.  Von  Kessel,  bl.  1 8 0 ,  rekent  de  gezamen-  
 lijke  Dajaks  der  boven-  en  beneden-Melawi  op  niet  minder  dan  28,850  
 huisgezinnen,  waarvan  13,350  aan  Sintang  cijnsbaar,  en  15,500  vrij  zijn.  
 Deze  cijfers  schijnen  mij  zeer  overdreven. 
 8)  Von  Kessel,  bl.  1 7 8 ,  1 8 0 ,  181. 
 *)  Melvill’s  statistieke  kaart.  Den  omvang  van  het  gebied  stelt  hij  op  
 90,6  vierk.  mijlen. 
 ')  Hartmann  HS.  I I I ,  bl.  10. 
 streken  opgehouden,  de  goedkeuring  van  het  hof  van Kota-waringin  
 op  de  keuze  hunner  hoofden  te  vragen,  en  daarmede  alle  afbauke-  
 lijkheid  afgeschud  1).  De  boorden  der  Pinoe  zijn  bij  uitnemend-  
 heid  vruchtbaar  en  leveren  een  overvloed  van  rijst,  die  naar  Sintang  
 wordt  afgevoerd.  De  rivier  wordt  daarom,  ofschoon  zij  door  hare  
 vele  droogten  en  riams  moeijelijk  bevaarbaar  is ,  veel  door  de  koop-  
 lieden  van  Sintang  bezocht  2). 
 De  Melawi,  die  reeds  vöör  hare  vereeniging  met  de  Pinoe  een  
 aanmerkelijke  breedte  heeft,  wordt  na  deze  vermeerdering  der  door  
 haar  afgevoerde  water-massa  voor  bandongs  bevaarbaar.  Zij  neemt  
 op  dit  punt  eene  noord-westelijke  rigting  aan  en  vervolgt  hären  
 loop  onder  vele  kronkelingen,  terwijl  zij,  nevens  andere  kleinere  
 takken,  aan  den  regter-oever  nog  een  anderen  aanzienlijken,  zelfs  
 voor  bandongs  bevaarbaren  stroom,  de  Batang-Kajän,  in  zieh  op-  
 neemt.  Aan  het  vereenigingspunt  ligt  de  kampong  Nanga  Kajan  en  
 eenige honderden passen  beneden  dat oord wordt de  vaart op de Melawi  
 eenigzins  belemmerd  door  eene  bank  van  groote  steenen  (batoe  lin-  
 tang),  die dwars  in  de  rivier  liggen  en  bij  hoog water  onzigtbaar zijn.  
 Voor  het  overige  zijn  droogten  en  riams  in  deze  rivier  zeldzaam,  
 en  zeker  wordt  geen  andere  tak  der  Kapoeas  drukker  bevaren  3).  
 Aan  hare  oevers  liggen  onderscheidene Maleische  kampongs,  die  echter  
 meestendeels  enkel  als  handels-etablissementen  te  beschouwen  
 z ijn ,  in  welke  de  koopman  zieh  siechts  öphoudt  tot  hij  vermeent  
 rijk  genoeg  te  zijn,  om  te  Sintang  op  zijn  gemak  te  kunnen  leven.  
 Zulke  handels-etablissementen  vindt  men  zelfs  tot  onder  de  vrije  
 Dajaks  aan  de  Pinoe  en  boven-Melawi,  en  zelfs  hebben  de  Bejadjoes  
 uit  het  rijk  van  Banjer-massin  zulk  eene  vestiging  aan  den  mond  
 van  de  Lakawe  4). 
 De  Katoengouw  vereenigt  zieh  met  de  Kapoeas  omtrent  1J  dag  
 roeijens  hooger  dan  de  Melawi.  Ook  deze  is  een  aanzienlijke  stroom,  
 die  op  de  grenzen  van  Broenei,  niet  ver  van  de  bronnen  der  noord-  
 waarts  stroomende  Sadong-  en  Batang-Loepar  rivieren  ontspringt.  De  
 Katoengouw  heeft  veel  minder  verval  dan  de  Sekajam,  is  breeder,  
 dieper  en  zonder  droogten,  en  kan  in  den  regentijd  tot  8  of  9  
 dagen  van  de  monding  met  vrij  groote  praauwen  bevaren  worden. 
 ')  Halewijn  B .,  bl.  1 9 0 ,  191,  Tobias  W. ,   bl.  10. 
 *)  Van  Lijnden  N. T .,  bl.  551. 
 3)  Van  Lijnden’ N. T .,  bl.  551. 
 *)  Von  K essel,  bl. 180.