
 
        
         
		dag 20.000 Ned. ponden  kolen  werden  aan  boord  gebragt.  Batoe-litjin  
 en  de  eilanden  Nangka  en  Soewangi zijn gebleken van dezelfde schatten  
 zwanger  te  zijn  1).  De  diamant-gronden  van  Koesan,  een  bin-  
 nenlandsch',  aan  Pegatan  en  Batoe-litjin  grenzend  distrikt,  zijn  door  
 den  Heer  Croockewit  onderzocht  2);  de  goudmijnen  van  Tanah-  
 Laut  en  de  aangrenzende  distrikten  der  Oostkust  heeft  de Heer von  
 Gaffron  opgenomen  3) ;  ijzererts  is  door  den  Heer  Ihne  te  Pegatan  
 en  op  het  tegenoverliggende  eiland  Laut  ontdekt,  en  bijzondere aan-  
 dacht  blijft  op  de  geologische  gesteldheid  dier  streek  gevestigd  4).  
 Te  gelijker  tijd  zijn  ook  de  betrekkingen  tot  de  vorsten  der  Oostkust  
 uitgebreid  en  versterkt.  Van Maart  tot  Julij  4851  deed  de  Gou-  
 vernements-schooner Doris een kruistogt längs  deze  kust,  om  haar van  
 roo vers te zuiveren;  Passir,  Koetei  en  dedrie  staten  van  Berouw  werden  
 achtereenvolgens  aangedaan,  en  door  den  Assistent-resident  der  
 Oostkust,  die  zieh  aan  boord  bevond,  werden  aan  de  vorsten  van  al  
 deze  rijken  nieuwe,  door  de  Hooge  Regering  bekrachtigde  contracten  
 onder  saluutschoten  en  verdere  plegtigheden  uitgereikt  5).  Eindelijk  
 moet  ik  nog  vermelden,  dat  in  1852  door  den  Gouverneur-Génèraal  
 eene  commissie,  bestaande  uit  de  heeren  Smits,  kapitein  der  infanterie, 
   Rutering, inspecteur van  financien, van Woelderen,  luitenant ter  
 zee,  benevens  den  heer  von  Dewall,  benoemd  is ,  om,  na  gedaan  
 onderzoek,  aan  de  regering  voorstellen  te  doen  ten  aanzien  eener uit-  
 gebreider  vestiging  op Borneo’s  Oostkust,— een  arbeid  die,  zooveel  
 mij  bekend  is,  tot  dusverre  nog  tot  geene  beslissing  heeft  geleid6),  
 Ik  mag  niet  nalaten  hier  nog  met  een  enkel  woord  te  gewagen  
 van  de  expeditie,  in  het  begin  van  1848  naar  de  Soeloe-eilanden 
 *)  Bleckmann,  bl.  3 1 9 ,  3 2 0 ,  Verslag  van  het  beheer  en den  staat  der 
 Kolonien  over  1850  (Bijlagen  van  de  Indier  voor  1 8 5 2 , n°.  1 1 5 ) ,  bl. 
 2.  Vgl.  nog  Natuurk.  Tijdschr.  v.  N.  I ., Jaarg.  I I ,   bl.  341. 
 s)  Zie  zijn  opstel  „ De  diamantgronden  van  Koesan”  in het  Natunrk, 
 Tijdschrift  voor  N.  I .,  jaarg.  I I I ,  bl.  316—321. 
 3)  Zie  het  opstel  „ Verslag  over  de  goudmijnen  van  Tanah  Laut”  in  
 Natuurk.  Tijdschrift  voor  N.  I .,  Jaarg.  I I ,   bl.  30—40. 
 4)  Zie  Huguenin ,  Chemisch  onderzoek  van  zwart  zand  en  een  zwart  
 mineraal  van  de  Z.  0 .   kust  van  Borneo,  in  Natuurk.  Tijdach.  voor  N.  I . ,  
 Jaarg.  I I I ,  bl.  113—116. 
 ')  Indiër  voor  1 8 5 1 ,  n°.  7 4 ,  bl.  2, 
 )  Indiër  voor  1 8 5 2 ,  n°.  1 0 6 ,  bl.  3 ,   part,  corresp. 
 geizenden,  om  den  Sultán  tot  verantwoording  te  roepen  wegens  on-  
 derscheidene  daden  van  zeeroof,  onder  zijne  oogluiking  of begunsti-  
 ging  gepleegd  1),  omdat  zij  tot  voorstellen  aan  de  regering  heeft  
 aanleiding  gegeven,  ten  einde  zij  zieh  op  de  nog  onder  Soeloe  be-  
 hoorende  nöord-oostelijke  distrikten  van  Borneo  zou  vestigen.  In 
 1847  deed  de  Engelsché  admiraal  Inglefield  aan  den  kommandant  
 der  Nederlandsche  marine  het  voorstel tot eene gezamenlijke expeditie  
 tegen  de  roovers  van  Soeloe,  dat  echter,  in  weérwil  van  den  bij val  
 door  den  Sch out-bij-nacht  van  den  Bosch  aan  dit  plan  geschon-  
 ken,  door  de  Indische  regering  wred  geweigerd  of  ontdoken  2).  
 Zij  verkoos  liever  alleen  te  handelen,  en  zond,  daar  zij  voor  het  
 oogenblik  slechts  over  eene  geringe  magt  kon  beschikken,  in  April 
 1848  de  brikken  Koerier  en  Haai,  onder  bevel  van  den  kapitein-  
 luitenant  van  Braem  Houckgeest  naar  Soeloe,  terwijl  de  heer  van  
 den  Dungen  Gronovius,  als Commissaris  van  het Gouvernement,  met  
 de  overbrenging  van  brieven  aan  den  Sultan  belast  was.  Het  ant-  
 woord  van  dien  vorst  was  zoo  ónvoldoende  en  zijne  uitvlugten  zoo  
 tergend,  dat  de  kommandant der  expeditie  besloot  hem  te  tüchtigen,'  
 doch  met  zijne  geringe  magt  geen  schitterender  wapenfeit,  dan  het  
 in  brand  steken  van  huizen  en  vaartuigen  op  vier  verschillende  
 plaatsen,  door  daartoe afgezonden  barkassen,  kon  verrigten,  waarna  
 zieh  de  schepen  met  26  bevrijde  slaven  verwijferden  3).  Het  was  
 intusschen  van  den  aanvang  het  voornemen  der  regering  geweest,  
 zoo  de  uitslag  dezer  expeditie  onvoldoende  mögt  blijken,  later  eene  
 grootere  te  zenden.  Hierop  werd  in  het  verslag  van  den  heer  Gronovius  
 met  kracht  aangedrongen,  en  terwijl  hij  op  den  grooten  na-  
 tuurlijken rijkdom  van Borneo’s  Noord-oosthöek  opmerkzaam  maakte,  
 werden  tevens  door  hem  voorstellen  gedaan,  om  die  gewesten,  ’t  zij  
 door  verdrag,  ’t zij  door  wapengeweld,  aan  den Sultan  van Soeloe  té  
 ontwringen  en  onder  het Nederlandsch  gezag  te  brengen,  en daar eene 
 )  Zie  over  de  zeerooverijen  van  Soeloe,  behalve  Gregory  R.  en  B .,  
 een  opstel  in  het  T.  v.  N.  I .,  Jaarg.  1 8 5 0 ,  D.  I I ,  bl.  99-—105, Brnmund,  
 Indiana,  I ,   bl.  7 3 ,  7 4 ,  Rochussen,  bl.  59. 
 s)  T.  v.  N.  I .,  1 8 4 9 ,  I ,   bl.  2 3 8 ,  Brumund,  Indiana,  I ,   bl.  145. 
 s)  T.  v.  N.  I .,  1849,  I ,   bl.  98— 1 0 1 ,  Brumund,  Indiana,  I ,   bl.  
 140—1 4 3 ,  Rochussen,  bl.  60— 6 3 ,  Keppell  M.,  I ,   p.  59  ,  60.