
 
        
         
		waterval  opmerkte,  Boetang  en  Kleminting  naar  Semandang  *),  en  
 bereikte  van  daar  over Lojang,  Kandong-Gariat,  Moela  en  Saboemha,  
 het  distrikt  Kwalang-oedik  of  Opper-Kwalang.  De  rivier  Kwalang  
 behoort  mede  tot  het  gebied  van  Simpang,  en  ontspringt  aan  den  
 berg  Lajang  op  de  grenzen  van  Meliouw;  doch  hare  wateren  vloei-  
 jen  niet  der  Simpang-rivier  toe,  maar  stroomen  westwaarts,  waar  
 zij  zieh  met  de  Dawah-  of Mantoet-rivier,  den  zuid-oostelijken  tak  
 van  de  Kapoeas,  vereenigt.  De  Dajaks  aan  de  Kwalang  zijn  in  die  
 van  Kwalang-hilir  en  Kwalang-oedik  of  die  van  Neder-  en  Opper-  
 Kwalang  verdeeld  2).  Thomson  bezocht  in  Opper-Kwalang  de  doe-  
 koe’s  Kenjaing,  Moewi  en  Berkwak,  en  voer  vervolgens,  onder  aan-  
 houdende  worsteling  met  den  Sterken  stroom  en  tallooze  drijvende  
 boomstammen,  ondiepten  en  zandbanken,  de  Kwalang  op  tot  Sam-  
 berah,  vanwaar  hij  weldra  het  gebied  van  Meliouw  aan  de  Kapoeas  
 bereikte.  Hij  vond  in  deze  streken  over  het  geheel  eene  elders  onder  
 de  Dajaks  schaars  gekende  welvaart,  vrij  dragelijke  paden  en  
 bruggen,  overvloed  van  rijst,  vruchten,  honig,  areng-  en  riet-sui-  
 k e r,  oebi’s  en  andere  levensmiddelen,  en  niet  zelden  een  voorko-  
 mend  en  gastvrij  onthaal  3).  De  Dajaks  aan  de  Kwalang  vervaar-  
 gen  van merbouw-  en  kladan-hout,  zonder  hulp  van  spijkers,  praau-  
 wen  van  2   tot  4   kojangs,  waarmede  zij  zelfs  de  Mendouw  en  de  
 baai  van  Simpang  bevaren  4). 
 Wij  keeren  na  dezen  uitstap  tot  de  rivier  van  Simpang  terug.  
 Omstreeks  drie  uren  boven  hare  vereeniging  met  de  Semandang  
 splitst  zij  zieh  in  twee  takken,  de  Sidjouw  en  de  Matan.  De  hoofd-  
 negerie  Simpang  ligt  aan  het  punt  hunner  vereeniging.  Van  den  
 mond  tot  in  de  nabijheid  der  n ege rie^indt  men  in  den  regentijd  
 nergens  vasten  grond,  nergens eenige  hut  of zelfs  teeken,  dat  hooger  
 op  aan  de  rivier  menschen  wonen.  Alles  is  wild  en woest,  gelijk  de  
 natuur  het  heeft  gevormd.  Een  half uur  beneden  Simpang  ziet  men  
 de  eerste  huizen,  verspreid  tusschen  eenige  ladangsfclie  hier  sedert  
 het  herstel  van  het Nederlandsch  gezag  op  Borneo  de  digte  bosschen  
 hebben vervangen.  Simpang is  weder  geheel  op  soörtgelijke  wijze  als 
 Pontianak  en  Sambas  gebouwd.  De  moskee  en  de  dalem  van  den  
 Sultan  staan  beiden  op  de  Iandtong,  door  de  vereeniging  der  beide  
 rivieren  gevormd.  De  laalste  is  een  zeer  eenvoudig,  maar  stevig  
 en  ruim  gebouw,  op  zware  palen  van  ijzerhout  rustend,  en  inge-  
 sloten  door  eene  omheining,  ter  hoogte  van  20  ä  24  voet  en  in  
 het  vierkant  ter  lengte  van  200  voet  aan  elke  zijde,  insgelijks  uit  
 sterk  ijzerhout  vervaardigd.  De  balei,  waarin  de  Panembahan  ge-  
 hoor  verleent,  regt  spreekt  en  vreemdelingen  ontvangt,  is  een  af-  
 zonderlijk  gebouw,  buiten,  maar  in  de  nabijheid  van  denjlalem  
 opgerigt.  Zoowel  de  dalem  als  de  moskee  zijn  in  1815  door  Dajaks  
 gebouwd,  en  schoon  het  zwijn  den  Moslemen  een  gruwel  is,  
 werd  menig  varken  met  gezouten  rijst  bij  den  opbouw  van  hun  
 bedehuis  genuttigd.  Voor  het  overige  bestaat  de  plaats  uit  onder-  
 scheidene  kampongs  of  wijken,  deels  aan  de  Sidjouw,  deels  aan  
 de  Matan,  en  deels  aan  de  Simpang  gelegen.  Het  terrein,  waarop  
 deze  kampongs  sta an ,  is  moerassig  en  wordt  vaak  door  de  rivier  
 overstroomd,  waarom  ook  hier  de  huizen  zeven  of  acht  voet  boven  
 den  grond  verheven  zijn.  Alleen  het  kwartier  der  Chinezen,  wier  
 getal  intusschen  -zeer  gering  i s ,  maakt  hierop  eene  uitzondering.  
 Zij  hebben  daar voor  h ie r,  gelijk  elders,  het  hoogste  gedeelte  van  
 het  terrein  uitgezocht,  waar  zij  moestuinen  aangelegd  en  het  veld  
 in  den  omtrek  bebouwd  hebben.  Al  de  woningen  van  Simpang  
 zijn  klein  en  siecht  gebouwd,  maar  de  duizenden  kokospalmen  en  
 andere  boomen,  tusschen  de  huizen  verspreid,  geven  aan  de  plaats  
 bij  den  eersten  opslag  een  bevallig  aanzien.  De  toegang  tot  de  
 negerie  wordt  beschermd  door  twee  bentings  of  inlandsche  forten  
 van  een  vervallen  voorkomen.  Het  grootste,  op  den  linker-oever  
 der  rivier,  is  met  vier,  het  kleinere,  op  den  regter-oever,  met  twee  
 stukken  zwaar  geschut  gewapend.  De  rivier  tusschen  de  beide  forten  
 is  met  een  boom,  die  uit  verscheiden  stukken  bestaat,  geslo-  
 ten.  Men  kan  van  dit  punt,  door de menigvuldige  bogten  der  rivier,  
 de  geheele  plaats  niet  overzien,  maar  ontwaart  op  den  voorgrond  
 slechts  enkele  wachthuizen  ,  het  kleine  Chinesche  kamp  en  eenige  
 andere  woningen  ,  terwijl  ter  wederzijde  het  digt  geboomte  den  
 gezigtskring  beperkt.  Op  den  achtergrond  ziet  men  den  Spontiak  
 en  Pamakan,  in  blaauwe  nevelen  gehuld,  en  wanneer  men  iets  
 hooger  opvaart,  vertoont  zieh  regts,  achter  het  Chinesche  kamp,  
 het  Palongan-gebergte  met  zijne  ontoegankelijke  wouden.  De  heer  
 Müller  rekent  de  bevolking  van  Simpang  op  500  a  550  weerbare