
 
        
         
		otn  de  kuit  van  de  biawan  te  doen,  die  gerookt  wordt  en  een  be-  
 langrijk  handels-artikel  vormt.  Sorntijds  is  de  vangst  zoo  voordee*  
 lig,  dat  een  groot  deel  der  visch  weder  weggeworpen  en  alleen  de  
 kuit  bewaard  wordt  J). 
 De  bevolking  van  Salimbouw  wordt  gesteld  op  600  Maleijers  en  
 1300 Dajaks.  De  hoofdnegerie,  die  een  vijftigtal  huizen  telt,  ligtop  
 den  linker-oever  der  Kapoeas  bij  den  mond  van  de  Troes,  eene soort  
 van  natuurlijk  kanaal tusschen dezen stroom  en  de Embouw- of Mouw-  
 rivier,  die  ook  zelve  bij  Djongkong  in  de  Kapoeas  valt.  De  eigen-  
 lijke  Salimbouw-rivier,  die  hare  uitwatering  beneden  de negerie beeilt,  
 is  volstrekt  onbeduidend.  De  Vorst  voert  den  titel  van  Pangeran 2). 
 Piassa,  eene  Maleische  negerie,  met  een  tiental  huizen  en  om-  
 streeks  180  inwoners,  staat  onder  een  eigen  hoofd  met  den  titel  
 van  Kiai.  Deze  Vorst  heeft  voor  het  overige  geen  eigenlijk  gebied;  
 de  bevolking  legt  hare  tijdelijke  ladangs,  nu  benoorden,  dan  be-  
 zuiden  de Kapoeas,  soms  op  vrij  grooten  afstand  van  de  hoofdplaats  
 aan,  overal  waar  zij  wil  en  geen  ander  haar  is  voorgekonien.  Het-  
 zelfde  geldt  van  Djongkong,  eene Maleische  negerie  met  11  huizen,  
 100  inwoners  en  een  vorstje  onder  den  titel  van  Raden.  Aan  de  
 rivier  de  Embouw  of Mouw,  die  zieh  hier  met  de  Kapoeas  veree-  
 nigt,  wonen  vrije  Dajaks,  op  een  aantal  van  975  geschat,  die  echter, 
   daar  zij  voor  eenige  jaren  den  Islam  hebben  aangeuomen,  
 thans  tot  de  Maleijers  kunnen  gerekend  worden  3). 
 •Het  laatste  Maleische  staatje  aan  de  Kapoeas  is  Boenoet,  welks  
 gebied  door  de  vrij  aanzienlijke  Boenoet-rivier  wordt  doersneden. 
 *)  Van  Lijnden  N.  T ., bl.  6 1 8 ,  Groll  aant.,  bl.  566. 
 s)   Van  Lijnden  en  Groll  N.  T .,  bl.  5 5 2 ,  5 7 3 ,  5 8 3 ,  6 2 6 ,  von Kessel, 
 bl.  1 8 2 ,  183.  De  laatste  stelt  de  bevolking,  de  Dajak  Kantouw  daaron-  
 der  gerekend,  op  500  Maleische  en  1500  Dajaksche huisgezinnen,  of onge-  
 veer  10,000  zielen.  Francis,  bl.  5 ,  rekent  2000  Maleijers,  2500  Dajaks,  
 en  250  Chinezen,  te  zamen  4550.  Melvill  stelt  Salimbouw  op  61,9  vierk.  
 mijlen  en  5650  inwoners.  Hij  rekent  tot  Salimbouw  het  gansche  gebied  
 der  Embouw-rivier,  maar  maakt  daarentegen  de  Kapoeas  tot  zijne  noorde-  
 lijke  grens.  Gronovius,  bl.  3 5 4 ,  spreekt  Ambouw  uit  in  plaats  van  Embouw  
 ;  men  merke  op  dat  Ambouw  o f Embouw  en  Mouw  tot  elkander  in  
 dezelide  verhouding  staan  als  de  namen  Ambaloh  en  Malo,  die  wij  iets  
 lager  zullen  aantreffen. 
 s)  Van  Lijnden  N.  T ., bl.  5 5 2 ,  5 7 0 ,  571  ,  5 7 3 ,  5 8 3 ,  5 8 4 ,  6 2 6 , 
 von  Kessel,  bl.  1 8 3 ,  184.  Hij  stelt  de  bevolking  van  Piassa op  50  Maleische  
 huisgezinnen,  terwijl  hij  voor  Djongkong  890  Maleische  (de  tot den  
 Islam  overgegane  Dajaks  daaronder  gerekend)  en  400  vrije Dajaksche huisgezinnen  
 opgeeft.  Melvill  rekent  voor Piassa  en  Djongkong  te  zamen  4090  
 zielen. 
 De  hoofdnegerie,  Nanga  Boenoet  genaamd,  ligt  eenige  honderd  passen  
 beneden  de  uitwatering  der  rivier  in  de  Kapoeas,  en  telt  een  
 20tal  huizen.  De  Vorst  voert  den  titel  van  Panembahan;  de  bevolking  
 van  het  gansche  gebied  wordt  op  500  Maleijers,  12  Chinezen  
 en  1170  Dajaks,  te  zamen  1682  zielen  geschat;  de  Dajaks  
 zijn  echter  grootendeels  vrij.  De  rotan  van  Boenoet  vormt  een  
 belangrijk  handelsartikel  en  wordt  in  aanzienlijke  hoeveelheden  af-  
 gevoerd.  Welligt  zullen  de  steenkolen,  aan  de  zijtakken  der  ßoe-  
 noet-rivier  ontdekt,  het  thans  nog  zeer  gering  belang  van  dezen  
 staat  eenmaal  aanmerkelijk  doen  rijzen  1). 
 Anderhalven  dag  roeijens  boven  Nanga  Boenoet  ontvangt  de  
 Kapoeas  op  baren  regter-oever  de  wateren  van  de  rivier  Malo  of  
 Ambaloh,  die  aan  de  grenzen  van  Broenei  ontspringt.  Zij  is  een  
 breede,  vrij  diepe  stroom,  met  weinig  verval  en  vele  kronkelin-  
 g en ,  zonder  belangrijke  hinderpalen  voor  de  vaart,  en  die  bij  
 hoogen  waterstand  op  vele  plaatsen  buiten  hare  oevers  treedt.  Aan  
 dezen  stroom  en  de  naburige  rivier  Labojan,  die  zieh  in  de  Danau  
 Loewar  ontlast,  is  een  Dajaksche  stam  gevestigd,  die  in  uiterlijk  
 voorkomen  en  zeden  vrij  aanmerkelijk  van  de  lager  wonende  Dajaks  
 verschilt,  en  op  een  aantal  van  2925  zielen,  in  negen  kampongs  
 verdeeld  ,  gesteld  wordt  2).  Onderscheiden  van  deze  Dajak  Malo  
 zijn  de  Dajak  Batang-Loepar,  ten  getale  van  omstreeks  4000  huisgezinnen  
 tusschen  het  Batang-Loepar  gebergte  en  de  Danau-Loewar  
 en  aan  de  bronnen  van  de  Malo  en  de  Labojan  gevestigd.  Zij  ont-  
 leenen  hunnen  naam  aan  de  rivier  Batang-Loepar  op  de  Noordkust  
 en  hebben  zieh  eerst  sedert  15  ä  20  jaar  in  het  gebied  der  Wes-  
 ter-afdeeling  van  Nederlandsch  Borneo  neergezet.  In  den  eersten  
 tijd  plagten  zij  door  hunne  [strooptogten  en  rooverijen  de  landen  
 van  Soeheid  en  Salimbouw  te  verontrusten;  thans  echter  leven  zij  
 met  deze  in  vrede  en  verschaffen  zieh  van  daar  hunne  behoeften,  
 sedert  de  maatregelen  van  den  heer  Brooke  tegen  de  Dajaksche  
 roofstammen,  waartoe  zij  behooren,  hnn  het  verkeer  met  de  Noordkust  
 hebben  afgesneden  3). 
 Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  5 5 2 ,  5 6 2 ,  5 7 1 ,  573,'  5 8 3 ,  6 2 6 ,  von  Kess 
 e l,  bl.  185.  De  laatste  stelt  de  bevolking  veel  hooger,  t.  w.  1200  Maleische  
 en  2900  vrije  Dajaksche  huisgezinnen,  te  zamen  20,500  zielen.  Deze  
 opgave  is  toch  wel  stellig  veel  te  hoog. 
 s)   Van  Ljjnden  N.  T .,  bl.  571  ,  5 8 3 ,  Gronovius,  bl.  354.  Von  Kessel  
 stelt,  bl.  1 8 5 ,  het  aantal  dezer  Dajaks  op  1000  huisgezinnen. 
 8)  Von  Kessel,  bl.  1 9 8 ,  van  Lijnden  N.  T .,  bl.  575 ,  587.