
 
        
         
		Deze  groote  verscheidenheid  der  Dajaksche  stammen  is  eene  
 zaak,  die  sedert  lang  de  aandacht  dergenen,  die  met  Borneo  be-  
 kend  waren,  heeft  tot  zieh  gelrokken.  Om  het  verschil  en  de  fili-  
 atie  van  de  onderscheidene  stammen  met  juistheid  te  bepalen,  zou  
 het  eiland  in  zijnen  geheelen  omvang  veel  naauwkeui'iger  moeten  
 onderzocht  zijn,  dan  tot  dusverre  het  geval  i s ,  en  dan  nog  zou  
 waarschijnlijk  een  geheel  bevredigende  classificatie,  wegens  het  
 bestaan  van  overgangen  en  verbindende  schakels,  groote  zwarighe-  
 den  blijven  opleveren  *).  Wij  zullen  in  dit  werk  met  vele  bijzon-  
 derheden  bekend  worden,  waardoor  zieh  de  stammen  der  Dajaks,  
 ook  bepaaldelijk  in  de  Wester-afdeeling,  onderling  onderscheiden,  
 en  tevens  gelegenheid  vinden  om  feiten  op  te  merken,  die  van  
 volksverhuizingen  getuigen  ,  waardoor  sommige  stammen  zijn  ver-  
 spreid  en  ten  deele  te  midden  van  bevolkingen  van  anderen  stam  
 gevestigd  geraakt,  zonder  daarom  bunne  zelfstandigheid  te  verlie-  
 zen.  Voor  het  oogenblik  bepaal  ik  mij  tot  eene  körte  vermelding  
 der  classificatie  van  de  Dajaks,  meer  bepaaldelijk  van  het  stroom-  
 gebied  der  Kapoeas,  die  door  twee  ijverige  onderzoekers  beproefd  is. 
 De  heer  van  Lijnden  splitst  de  Dajaks  van  de  Kapoeas  in  twee  
 hoofd-familien  2).  De  eerste  bevat  de  Dajaks  van  de  beneden-Kapoeas  
 van  Boenoet  tot  aan  Pontianak,  aan  de  beide  oevers  der  rivier  en  
 aan  hare  zijtakken.  Naar  zijne  meening  behooren  ook  de  Dajaks  
 van  Serawak  en  Sadong,  en  waarschijnlijk  die  van  Sambas,  tot  
 dezelfde  familie. 
 De  tweede  familie  begint  boven  Boenoet  aan  de  Malo-rivier,  en  
 bewoont  vandaaraf  niel  siecht sc  de  geheele  boVen-Kapoeas  en ,  naar  
 het  schijnt,  ook  de  boven-Melawi,  maar  tevens  de  verder  ooslwaarts  
 liggende  landen  tot  aan  Koetei  op  de  Oostkust.  Hij  rekent  daartoe  
 bepaaldelijk  den  stam  der  Kajans,  ofschoon  hij  dien  naarn  niet  in  
 die  uilgestreklheid  van  beteekenis  gebruikt,  waarin  deze  bij  de  
 Engelsche  schrijvers  voorkomt.  Hij  gebruikt  den  naam  als  dien  
 van  een  bijzonderen,  hem  slechts  bij  geruchle  bekenden  stam  aan  
 de  boven-Kapoeas,  niet  als  dipn  eener  uitgebreide,  vele  stammen  
 omvaltende  familie  3).  Alleen  vermeldt  hij  nog  eene  volkplanting 
 *)  Sommige  schrijvers  noemen  zelfs  de  versebeidenbeden,  althans  zoo  
 ver  banne  waarneming  reikt,  onbeduidend,  b.  v.  Schwaner  B .,  bl.  1 5 8 ,  
 E a r l,  p.  255. 
 der  Kajans,  die,  toen  hij  schreef,  te Oelah  Lampong,  tusschen 
 Silat  en  Soeheid,  en  dus  te  midden  der  woonplaatsen  van  de 
 eerste  familie  gevestigd  was; doch  sedert  verhuisd  is  1).  Bovendien  
 rekent  hij  tot  deze  tweede  familie  ook  de  schier  geheel  wilde  
 Ketans,  Beketans  of Manketans,  en  de  even  onbeschaafde  Poenans.  
 Hij  meent  dat  al  de  Dajaks,  die  hij  tot  de  tweede  familie  
 b rengt,  hoe  ook  onderling  verschillend ,  in  ta a l,  kleeding,  zeden  
 en  gebruiken  loch  meer  met  elkander,  dan  met  de  eerste  familie  
 overeenstemmen. 
 In  de  Dajak  Kantouw,  een  stam,  die  omstreeks  Salimbouw  ver-  
 spreid  is,  vindt  de  heer  van  Lijnden  eene  kolonie  van  eene  derde  
 familie,  die  eigen lij k  op  de  Noordkust  te  huis  behoort,  en  aldaar  
 door  de  Dajaks  van  Kelaka,  alsmede  door  de  bekende  roofstammen  
 der Seribas (Sarebas) en  Sekarran  (Sekrang),  vertegenwoordigd  wordt,  
 welke  laatste  thans  ten  deele  op  het  grondgebied  der  Wester-afdeeling  
 gevestigd  en  er  onder  den  naam  van  Dajak  Batang-Loepar  bekend  
 zijn  2). 
 De  heer  von  Kessel  heeft  eene  meer  omvattende  classificatie  der  
 Dajaksche  stammen  beproefd.  Hij  w il,  hoofdzakelijk  op  grond  
 eener  door  hem  bewerkstelligde  vergelijking  der  talen,  voor  geheel  
 Borneo  vijf  hoofdrassen  aannemen,  die  echter  niet  slechts  in  taal,  
 maar  evenzeer  in  levenswijze,  zeden  en  begrippen  van  elkander  
 zouden  verschilleu.  Aan  het  eerste  dezer  rassen  geeft  hij  den 
 naam  van  het  » Noord-westelijke,”  dewijl  het  zijne  woonplaats  heeft  
 in  de  noord-westelijke  deelen  des  eilands,  of  de  landen  van  Sadong,  
 Serawak,  Sambas,  Landak,  Tajan,  Meliouw  en  Sangouw.  De  Dajaks  
 van  al  deze  gewesten  hebben  in  den  grond  dezelfde  taal,  en  
 onderscheiden  zieh  van  elkander  slechts  door  eenig  verschil  in  uit-  
 spraak  en  enkele  woorden,  die  men  als  provincialismen  beschou-  
 wen  kan.  Voor  het  overige  onderscheidt  zieh  dit  ras  van  zijne  
 naburen  door  meer  volkomen  afhankelijkheid  van  de  Maleische  
 hoofden  3). 
 Het  tweede  ras  behoort,  volgens  den  heer  von  Kessel,  tot  denzelf-  
 den  stam  als  de  Maleijers,  en  onderscheidt  zieh  van  hen  voorna-  
 melijk  doordien  het  den  Islam  niet  aangenomen  heeft,  maar  aan  do 
 *)  Zie  boven,  bl.  53. 
 s)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  587;  vgl.  571.  Zie  verder  boven,  bl.  5 3 ,  
 55.  De  Sekarran-rivier  is  een  tak  van  de  Batang-Loepar. 
 8)  Von  Kessel,  bl.  1 6 6 ,  168.