
 
        
         
		voortdurend  aan  armoede,  dikwijls  aan  hongersnood  prijs  gegeven.  
 Zij  dwingen  den  vreedzamen  landbouwer  voorschotten  in  geld  aan  
 te  nemen  ,  om  hem  naderhand  des  te  zekerder  in  het  verderf  te  
 kunnen  störten.  Zij  dwingen  hem  eene  menigte  voorwerpen  van  
 hen  te  koopen,  die hij  niet  kan  betalen,  en  voor  welke  schuld  hij  
 naderhand  met  zijn  huisgezin  als  pandeling  wordt  aangenomen.  
 Naauwelijks  heeft  de  Dajak  zijne  padie  geplant,  of  het  Ghinesche  
 bestuur,  waaraan  hij  daarvan  moet  kennis  geven,  komt  de  aan-  
 planting  bezigtigen,  en  geeft  hem,  ’tz ij  de  Dajak  zulks  verlangt  of  
 niet,  een  voorschot  van  twee  gülden,  dat,  na  den  afloop  van  den  
 oogst,  met  acht  gantangs  rijst  moet  worden  betaald.  Is  de  tijd  van  
 den  oogst  daar  en  kan  de  Dajak  zijne  schuld  niet  voldoen,  dan  
 wordt  hem  voor  iedere  ontbrekende  gantang  rijst  eene  boete  van  
 f  1.60  opgelegd.  Bij  den  volgenden  oogst  is  hij  gewoonlijk  even-  
 min  in  staat  zijne  schuld  te  betalen,  welke  in  die  mate  aanwast,  
 dat  hare  afdoening  weihaast  geheel  buiten  het  bereik  van  den  armen  
 inwoner  ligt.  Maar  indien  zelfs  zijn  gewas  een  voordeeligen  
 oogst  belooft,  en  hij  werkelijk  in  staat  is  zieh  van  de  hem  opge-  
 drongen  schuld  te  kwijten,  dan  weet  de  Chinees  evenwel  onfeilbare  
 middelen  te  vinden,  om  hem  aan  zieh  dienstbaar  te  maken.  Hij  
 neemt  de  rijst  niet  dadelijk  in  ontvangst;  maar  laat  die  nabij  de  
 kampong  door  de  ingezetenen,  ook  wel  bij  hen  zeiven  aan  h u is ,  
 bewaren.  Als  deze  n u ,  binnen  korteren  of  längeren  tijd, .hunnen  
 voorraad  verteerd  hebben,  worden  zij  eindelijk  door  den  honger  ge-  
 dwongen  van  deze rijst  gebruik  te maken,  waarvan  hun  elke  gantang  
 door  de  Chinezen  soms  tot  twee  gülden  wordt  aangerekend.  Dit  
 brengt  hen  weldra  tot  den  toestand  die  verlangd  wordt.  De  een-  
 voudige-slotsom  is,  dat  eerst  hunne  kinderen  en  daarna  zij  zeiven  
 met  hun  huisgezin  bij  den  schuldeischer  in  dienst  moeten  treden,  
 zonder  vooruitzigt  van  immer  uit  deze  dienstbaarheid  te  kunnen  
 worden  verlost. 
 »Ook  die  Dajaks,  die  geheel  vrij  van  schulden  aan  de  Chinezen  
 z ijn ,  worden  tot  diensten  bij  hen  gedwongen.  Zij,  die  in  de  nabij  
 heid  eener  mijnvereeniging  wonen,  worden  door  deze  gebruikt  tot  
 het  snijden  van  gras,  het  zoeken  van  brandhout,  het  aanbrengen  
 van  drinkwater  enz.,  waarvoor  zij  geen  ander  loon  dan  voedsel,  
 bestaande  in  rijst  met  of  zonder  een  weinig  zout,  ontvangen,  gedu-  
 rende  de  dagen,  dat  zij  voor  de  vereeniging  werkzaam  zijn.  Of  de  
 tegenwoordigheid  van  den  Dajak  vereischt  wordt  op  zijn  eigen  rijstveld  
 of  ter  opwachting  van  zijnen  Vorst,  komt  hierbij  niet  in  aan-  
 merking. 
 »Ieder  Dajaksch  huisgezin  brengt  aan  de  mijn-vereeniging,  waar-  
 onder  hetbehoort,  eene  jaarlijksche  belasting  op  van  een  tot  vier  
 gülden  ,  verschillende  naar  de  grootte  zijner  bezittingen.  Het  moet  
 daarenboven  eene  zekere  hoeveelheid  ijzer,  linnen,  tabak,  gongs  
 en  eenige  andere  voorwerpen  tot  buitensporige  prijzen  overnemen,  
 waarvoor  gewoonlijk  rijst  wordt  aangenomen.  Wanneer  de  vorsten  
 van  Sambas  hunne  schatting  van  de  Dajaks  verlangen,  is  hier-  
 voor  eene  schriftelijke  vergunning  van  het  bestuur  der mijn-vereeniging  
 benoodigd,  en  ingeval  deze  niet  wordt  gevraagd,  wordt  gewoonlijk  
 het  kampongshoofd  der  Dajaks  door  de  Chinezen  opgevat  
 en  in  boeijen  geslagen,  totdat  hij  door  groote  geldboeten,  waartoe  
 dikwerf  de  geheele  kampong  moet  bijdragen,  wordt  vrijgekocht. 
 »Geen  wonder,  dat  de  ellendige  inboorling,  die,  wat  hem  de  
 roofzucht  zijner  vorsten  nog  laat,  af  moet  staan  aan  de  list  en  
 het  geweld  der  vereenigde  Chinezen,  treurig  vroegere  dagen  van  
 welvaart  terugwenscht,  e n ,  die  dagen  met  zijnen  tegenwoordigen  
 toestand  vergelijkende,  den  moed  verliest,  en,  overtuigd  dat  zijn  
 arbeid  hem  niets  baat,  zieh  aan  lediggang  overgeeft,  zoolang  niet  
 de  honger  of  de  roede  der  Chinesche  verdrukkers  hem  tot  werken  
 noodzaakt”  1) r ' 
 Dit  tafereel,  ofschoon  door  andere  getuigenissen  in  het  algemeen  
 bevestigd,  komt  mij  echter  in  zooverre  wat  al  te  zwart  voor t   als  
 twee  verzachtende  omstandigheden  buiten  aanmerking  zijn  gelaten.  
 Vooreerst  hebben  de  Dajaks  in  de  Chinesche  districten,  zieh  naar  
 de  zeden  hunner  overheerschers  vormende,  hunne  barbaarsche  ge-  
 woonten,  inzonderheid  het  koppensnellen,  geheel  laten  varen,  en  
 .zijn  daardoor  werkelijk  eene  trede  hooger  gestegen  op  de  ladder  der  
 beschaving  2).  Ten  andere  verbinden  zieh  vele  Chinezen  met  Da-  
 jaksche  vrouwen,  ten  gevolge  waarvan  zij  hare  ouders  en  bloedver-  
 wanten  in  bescherming  nemen  3) . ;  Die  huwelijken  worden  niet  of  
 zeldzaam  gesloten  door  de  eigenlijke  mijnwerkers,  die,  arm  aange-  
 komen  en  gemeenlijk  een  niet  onaanzienlijk  deel hunner  inkomsten  
 met  de  terugkeerende  jonken  aan  hunne  bloedverwanten  in  China 
 *)  Van  Kervel,  bl.  191—194.  Vgl.  ook  van  Lijnden  N.  T .,  bl.  602  ,  
 Ritter,  bl.  115.  
 s)  Earl,  p.  272. 
 s)  Zie  boven,  bl.  100.  j   /   /   .   » 
 • ~ -r,  ,  ,  __1  Ac  ^   c  ...  . . .  (7  I' * 5^  V