
 
        
         
		was  opgevolgd  1) ,  beijverde  zieh  zeer  orn  den  Sultan  van  Matan  
 tot  dc  erkenning  en  bekrachtiging  van  den  afstand  van  Sukkadana  
 door  Bantam  aan  de  Oost-Indische  Compagnie  te  bewegen;  doch  
 deze  Vorst  kon  of  wilde  den  grond  van  hare  aanspraken  niet  be-  
 grijpen,  en  de  Resident  moest  zieh  tevreden  stellen  met  aan  zijn  
 wrevel  over  des  Sultans  weerspannigheid  lucht  te  geven  in  een  
 uitvoerig  rapport  aan  den  Gouverneur-Generaal  Alting,  gedagteekend  
 van  Pontianak,  18 November  1789  2). 
 De  laatste  jaren,  van  Sultan  Ahmed  Kamaloe’d-din  werden  .niet  
 enkel  vergald  door  de"  rampen,  die  de  vijandschap  der  Compagnie  
 over  zijn  rijk  bragt;  huisselijke  twisten,  welhaast  door  openlijken  
 krijg  gevolgd,  strekten  om  ze  nog  verder  te  verbitteren.  Bij  ze-  
 kere  Njei Maas,  dochter  van  [eenen  Boeginees,  Daeng  Ambah  ge-  
 heeten,  had  de  Sultan  twee  hinderen,  eenen  zoon  die  hem  later  
 als  Sultan  Mohammed  Djamaloe’d-din  opvolgde,  en  dien  i k ,  onbe-  
 kend  met  zijnen  vroegeren  titel,  reeds  dadelijk  bij  dien  naam  zal  
 noemen,  en  eene  dochter  Oetin  S an i,  die  hij  uithuwelijkte  aan  
 Pangeran Kraton ,  zoon  van  den  rijksbestuurder  Pangeran  Koesoema-  
 ning-rat.  Deze  Njei  Maas  werd  naderhand  door  den  Sultan  ver-  
 stooten  of  althans  verwaarloosd,  en  vervangen  door  eene  andere  
 gunsteling,  Njei  Maas  Moeda,  dochter  van  den  anakhoda  (schipper)  
 Saloe,  die  hem  twee  zonen  baarde,  van  welke  de  oudste  tot  Pangeran  
 Mangkoe-rat  Soema  Inda  verheven  werd. 
 Daar  Sultan  Kamaloe’d-din  geene  kinderen  had  uit  eene  wettige  
 vrouw  of  Ratoe,  wist  Njei  Maas  Moeda  hem  te  belezen,  dat  hij  
 haren  zoon  Mangkoe-rat  tot  troonsopvolger  benoemde.  Mohammed  
 Djamaloe’d-din,  zijn  leven  en vrijheid  in  gevaar  achtende,  vlugtte  nu  
 naar  Simpang,  bij  zijnen  zwager  Pangeran Kraton,  en  deze  omhelsde  
 zijne  zaak  met  zooveel  warmte,  dat  hij  hem  in  staat  stelde  zijne  
 aanspraken  op  Matan  met  het  zwaard  in  de  vuist  te  doen  gelden. 
 Door  Pangeran  Kraton  vergezeld,  vatte Mohammed  Djamaloe’d-din  
 met  een  aantal  gewapende  vaartuigen  post aan  den mond  der  rivier  
 van Matan,  zooveel mogelijk  elk  gevecht  vermijdendei  ten  einde  den  
 oorlog te rekken en  zijne  vrienden  tijd  te  verschaffen,  om  zieh bij  hem  
 te  voegen.  Het  gelukte  hem,  vooral  door  de  minzaamheid  en  de  
 moedige  houding zijns zwagers,  de  rijksgrooten meerendeeis  voor zieh  
 te  winnen.  Welhaast  kozen  zij  openlijk  zijne  p a rtij,  en  Sultan  Ka- 
 *)  Hartmann  HS.  I ,   bl.  9.  
 s)  G.  Muller,  bl.  2 1 5 ,  348. 
 maloe’d-din  zag  zieh  genoodzaakt  zijnen zoon  eerst  als  mederegent  te  
 erkennen  en  hem kort  daarna,  in  1790,  de  regering  geheel  aftestaan. 
 Men  verhaalt  dat  Sultan  Kamaloe’d-din,  gedurende  de  oneenighe-  
 den  met  zijnen  zoon,  tweemaal  vertrouwde  mantri’s  naar  Java  ge-  
 zonden  heeft,  met  oogmerk  om  den  diamant  Danau  Radja  te  
 verkoopen,  en  zieh  voor  den  prijs  buskruid  en  andere  krijgsbe-  
 hoeften  te  verschaffen.  Op  de  eerste  reis  werd  het  schip,  dat  de-  
 zen  kostbaren  last  aan  boord  had,  door  een  zwaren  storm  bescha-  
 digd  en  genoodzaakt  terug  te  keeren ;  en  toen  de  Sultan  het  ten  
 tweedenmale  waàgde,  het  palladium  zijns  rijks  naar  Java  te  zenden,  
 werd  het  vaartuig  door  een  nog  heviger  storm  beloopen  en  geheel  
 verbrijzeld,  terwijl  de  vertrouweling  des  Sultans ,  die  den  steen  
 bij  zieh  droeg,  zieh  ter  naauwernood  redde  en  over  land  van  Kota-  
 ringin  naar  Matan  terugkeerde.  De  Sultan  erkende  nu  dat  het  
 Gods  wil  niet  was,  dat  deze  kostbare  steen  immer  uit  het  bezit  
 van  Matan  en  het  regerende  vorstenhuis  geräken  zou.  Uit  dit  
 voorbeeld  blijkt  op  nieuw,  hoe  de  verbeelding  der  inboorlingen  ge-  
 durig  werkzaam  is,  om  de  historische  overlevering  met  de  kleuren  
 van  het  buitengewone  en  wonderbare  op  té  smukken. 
 Sultan Kamaloe’d-din trok zieh, nadat hij  de regering aan zijnen  zoon  
 Sultan Mohammed Djamaloe’d-din  had  afgestaan,  terug  naar de kleine  
 negerie  Laja,  waar  hij  in  1792  overleed  en  begraven  werd  1). 
 De  Compagnie,  ofschoon  van  allen  invloed  op  de  zaken  van  het  
 Matansche  rijk  verstoken  blij vende,  had  thans  op  de Westkust  drie  
 punten,  Pontianak,  Landak en Mampawa, bezet; en schijnt  er zelfs om-  
 streeks dezen  tijd ernstig aan gedacht te hebben,  om  tot eene hernieuw-  
 de  bezetting  van  Sambas  over  tegaan  2).  Devorsten der aanzienlijkste  
 en  het  meest  door  den  handel  bloeijende  staten  erkenden  hare  Suprematie  
 en  hadden contracten met haar gesloten,  die  de  belangen  van  
 haren  handel  verzekerden.  Men  zou  verwachten  dat  z ij,  na  zooveel  
 inspanning,  nu  wat  groots  op  Borneo’s  Westkust zou verrigt  hebben,  
 en  hare  opofferingen  door  rijke  winsten  zou  hebben  vergoed  ge-  
 zien.  Doch  zoo  ooit  de  parabel  van  den  berg  die  baren  zou  en  
 een  muisje  ter  wereld  bragt  van  toepassing  wa s,  dan  is  het  hier.  
 De  kantoren  op  Borneo  waren  en  hieven  lastposten,  en  bragfen 
 *)  G.  Muller,  bl.  349—351.  . 
 s)  Zoo  althans  beweert  Hunt  B., p. X X V ,  X X V II,  doch  te midden  van  
 zoovele  onnaauwkeurigheden,  dat  ik  ook  aan  dit  berigt  geen  onvoorwaar-  
 delijk  geloof  durf  hechten.