
 
        
         
		De  goud-opbrengst  der  Westkust  overtreft  intusschen  zeer  verre  
 die  van  de  overige  deelen  van  Borneo,  en  om  een  denkbeeid  te  
 geven  van  de  verhouding,  waarin  dit  het  geval  is,  zal  bet  genoeg  
 zijn  op  te  merken,  dat  uit  een  handelsverslag  onzer  bezittingen  
 buiten  Java  over  1848  blijkt,  dat  van  Nederlandsch  Borneo  in  dat  
 jaar  is  uitgevoerd  voor  f \ , 349,810  aan  stofgoud,  waartoe  de  Wes-  
 ter-afdeeling  voor  f  1,289,530,  de  Zuid-  en  Ooster-afdeeling  slechts  
 voor  f   60,280  heeft  bijgedragen.  Het  eenige  district  dezer  Zuid-  
 ooster-afdeeling  waar  eene  noemenswaardige  hoeveelheid  goud  wordt  
 gedolven,  is  Tanah  Laut  *);  het  ontbreekt  ook  niet  in  het  naburige  
 fanah  Boemboe,  doch  de  exploitatie  is  er  hoogstgebrekkig  en  on-  
 geregeld  2).  De  gemiddelde  uitvoer  van  goud  uit  Nederlandsch  Borneo  
 wordt  op  hoogstens  /" l,300,000,  en  het  aandeel  der  vrijhavens  
 Sambas  en  Pontianak  daarin  op  f  760,000  gerekend  3).  In  hoeverre  
 deze  cijfers,  bij  het  streven  der  Chinezen  om  de  uitkomsten  van  
 hunnen  arbeid  geheim  te  houden,  vertrouwen  verdienen,  durf  ik  
 niet  bepalen.  Hoe  veel  de  uitvoer  van  goud  uit  Serawak,  Broenei  
 en  de  overige  havens  der  Noordkust  bedraagt,  ligt  natuurlijk  buiten  
 de  controle  onzer  ambtenaars.  Low  schat  de  jaarlijksche  inzameling  
 in  het  gebied  van  Serawak,  dat  tot  de  goudnjkste  districten  van  
 Borneo  behoort,  op  ten  minste  7000  oncen,  w a t,  tegen  f   56  
 het  ons,  eene  waarde  zou  opleveren  van  f  232,000;  doch  daar  de  
 Chinesche  mijnarbeiders  in  Serawak  onder  de  kongsies  ter Westkust  
 behooren,  en  het  ingezameld  metaal  derwaarts  opzenden,  acht  
 hij  meer  dan  de  helft  dezer  som  in  den  uitvoer  der  Westkust  
 begrepen  4).  Sedert  de  verschijning  van  Lows  werk  is  echter  
 de  goud-opbrengst  van  Serawak  aanzienlijk  toegenomen,  en  in  het  
 dagblad  the  Globe  van  1  Junij  1854  vind  ik  haar  op  150,000  
 Spaansche  matten  geschat.  In  de  overige  distrikten  van  Borneo’s  
 Noord-  en  Noord-oost-kust  is  de  inzameling  van  goud,  gelijk  overal  
 waar  de  nijvere  hand  der  Chinezen  ontbreekt,  zonder  twijfel  onbe-  
 duidend,  en  bepaalt  zieh  tot  hetgeen  om  zoo  te  zeggen  van  de  opper-  
 vlakte  van  den  grond  wordt  opgenomen.  De  Dajaks  van  den  Noord-  
 oost-hoek  en misschien  ook  elders —  hebben  zelfs,  zegt  men,  een 
 )  Horner ,  bl.  109— 1 1 2 ,  von  Gaffron,  Verslag  over  de  goudmijnen  
 in  het  westelijk  gedeelte  van  Tanah  Lawut,  in  Nat.  Tiidschr.  v.  N  I  
 Jaarg.  I I ,  bl.  30—40.  ’ 
 2)  Schwaner  T.  B.  G .,  bl.  3 5 0 ,  3 6 1 ,  366,  von  Gaffron,  t.  a.  p.,  bl. 30. 
 )  Aangehaald  Rapport,  bl.  95. 
 *)  L ow ,  p.  2 5 ,  26. 
 bijgeloovig  vooroordeel,  dat  het  graven  van  goud  den  rijstbouw  doet  
 mislukken.  Omstreeks  Kaap  Oensang  vindt  men  de  sporen  van  
 mijnen,  eenmaal  door  Chinesche  kolonisten  geopend,  doch  ten  ge-  
 volge  van  de  toenemende  zeerooverijen  der  Soeloerezen  is  de  vaart  
 der Chinesche  jonken  derwaarts  gestaakt  en  de  bevolking  sedert  lang  
 verloopen  1).  Het  schijnt  dus  dat  men  de  gezamenlijke  waarde  der  
 jaarlijksche  goud-opbrengst  van  geheel  Borneo  niet  hooger  dan  op  
 16  of  18  tonnen  gouds  zal  mögen  stellen  2). 
 In  vroeger  tijd  werd  die  opbrengst  op  veel aanzienlijker  sommen 
 begroot.  Volgens  Raffles  werd  het  jaarlijksche  product  der  mijnen  
 van  de  Westkust  in  1812  op  4,744,000  Spaansche  matten  
 gesteld  3) ,  Crawfurds  veel  gematigder  berekening levert  echter  eene  
 som  op  van  1,669,058  Spaansche  matten, of  van 88,362  oncen 
 gouds,  zijnde  naar  zijne  berekening  nagenoeg r\   van de  toenmalige 
 goud-opbrengst  der  geheele  aarde  4).  Het  verbazend  verschil  dezer  
 berekeningen  is  alleen  genoegzaam  om  te  toonen,  op  welke  losse  
 gronden  zij  steunen.  De  heer  Tobias  echter  acht  de  berekening  
 van  Crawfurd  te  laag,  en  dürft  ten  gevolge  van  eigen  waarnemin-  
 g en ,  information  en  vergelijking  als  vrij  zeker  stellen,  dat  nog  
 omstreeks  1823  jaarlijks  voor  meer  dan  twee  millioen  Spaansche  
 matten  werd  uitgevoerd,  niettegenstaande  op  dat  tijdstip  de  hoeveelheid  
 veel  minder  was  dan  20  ä  30  jaren  vroeger,  toen,  volgens  eene  
 elders  door  hem  gebruikte  uitdrukking,  het  goud  niet  gewogen,  
 maar  gemeten  werd  5).  Reeds  ten  tijde  van  den  heer  Tobias  werd 
 *)  Tijdsehr.  v.  N.  SPf  1849  ,  D. I ,  bl.  105.  Ygl.  Inleiding,  bl. X II. 
 a)  Van  Kervel  zegt,  bl.  194: „Volgens  eene  door den Pangeran  Ratoe 
 van  Sambas  gemaakte  berekening,  zou  het  goud,  dat  in  deze  afdeeling  ge-  
 vonden  wordt,  de  aanmerkelijke  som  van  80,000  tails  (of  bongkals)  jaarlijks  
 nog  ver  overtreffen.”  Indien  dit  berigt  zoo  geloofwaardig  is  als  de  
 schrijver  meent,  zou  men  de  goud-opbrengst  vrij  wat  hooger  moeten  stellen  
 ,  dan  in  den  tekst  is  geschied,  dewijl  alsdan  voor  Sambas  alleen  die  
 opbrengst,  naar  eene  matige  berekening,  op  meer  dan  vijf millioen  gülden  
 zou  te  schatten  zijn. 
 s)  Hist,  of  J a v a ,  I ,   p,  264. 
 *)  Craw&rd  I I I ,  p.  486. 
 B)  Tobias',,  bl.  1 6 ,  34.  Wat  hij  er  op  eerstgenoemde  plaats  bijvoegt,  
 dat  het  getal  groote  mijnen  van  36  tot  7  versmolten  w a s,  ga  ik  voorbij,  
 omdat  hij  en  anderen  de  uitdrukkingen  „groote  mijnen”  en  „associati^n”  
 met  elkander  verwarren.  De  zaak  is  dat  de  associatien  vroeger  veel  talrijker  
 waren  (vgl.  boven  ,  bl.  299)  en  later  tot  weinige  indensmolten;  doch  tot  
 de  hoeveelheid  bewerkten  goudgrond  doet  dit  niet  af.  Zoo  zegt  ook  van  
 de  Graaff  G . ,  dat  in  Sambas  slechts  vijf  groote goudgraverijen  zijn,  waar-  
 mede  hij  bedoelt  vijf  vereenigingen,  die  groote  mijnen  bewerken;  want  het