
 
        
         
		tapan-rivier  zelve  niet  vergeten,  welke  niet  slechts  bevaren  werd  
 door  vreemde  roovers,  die  de  oogluiking  en  begunstiging  van  den  
 Sultan  kochten  door  hem  een  deel  der  geroofde  goederen  af  te  
 staan,  maar  ook  door  rooverspraauwen  te  Kajoeng  en  Bengadong  
 door  den  Sultan  en  zijne  rijksgrooten  of  bloedverwanten  zelven  uit-  
 gerust.  Te  midden  der  algemeene  verarming  en  bij  de  heerschende  
 neiging  tot  het  kostbare  opium-rooken,  waaraan  bij  met  zijne  gan-  
 sche  familie  verslaafd  was,  miste  de  Sultan  de  middelen  tot  be-  
 hoorlijk  onderhoud  van  zijn  talrijk  gezin,  en  tot  instandbouding  
 van  den  luister  eener  hofhouding,  die  met  zijnen  rang  overeenkwam.  
 »De  Sultan  en  grooten  van  Matan,”  zegt  een  schrijver,  die  dit  rijk  
 in  1822  bezocht,  » onderhielden  bestendig  van  zes  tot  acht  groote  
 praauwen,  die  längs  de  kusten  van  Borneo,  de  Karimata-eilanden,  
 Blitong,  Riouw,  ja  zelfs  van  Java  op  roof  gingen.  Buitendien  
 namen  ook  die  praauwen  van  Matan,  welke  met  koopmansgoederen  
 geladen  op  vreemde  plaatsen  voeren,  op  hare  re is,  zoo  dikwijls  zij  
 konden,  de  gelegenheid  waar  om  zieh  van  andere  vaartuigen  mees-  
 ter  te  maken.  Behalve  deze  vaste  praauwen,  lagen  er  doorgaans  nog  
 acht of negen  andere,  die  aan  hoofdlieden  uit  andere  streken  van  Borneo  
 toebehoorden,  en door den  Sultan of zijne  rijksgrooten met krijgs-  
 benoodigheden  en  levensmiddelen  werden  voorzien,  en  daarvoor  den  
 buit  met  den  Vorst  deelden,  hetwelk  dikwijls  niet  zonder  onaange-  
 naamheden  afliep.  Elk  gewoon  roover  eigende  zieh  zooveel  toe,  als  
 h i j ,  met  zijne klewang  in  de  hand en  steunende op  zijne eigen  kracht,  
 meester  kon  worden.  Niet  zelden  geraakten  zij  met  elkander  hand-  
 gemeen  en  de  een  ontstal  den  ander  weder  wat  deze  verborgen  
 had.  Dikwijls  vielen  daarbij  de  goederen  in  het  water,  die  d a n ,  
 grootendeels  bedorven,  weder  opgevischt  werden,  zoodat  zij  meestai  
 slechts  weinig  voordeel  van  hunnen  roof  hadden.  Wanneer  de  roovers  
 het  over  de  verdeeling  van  den  buit  niet  konden  eens  worden,  
 nam  de  S ultan,  zoodra  hij  ben  in  de  rivier  of  onder-'Zijn  bereik  
 had  weten  te  krijgen,  alles  weg  en  gaf  aan  elk  zooveel  als  hem  
 raadzaam  scheen  1).  De  meeste  roovers  waren  arm  en  bezaten  naau-  
 welijks  genoeg,  om  te  kunnen  leven.  De  Sultan  zeide  mij  zelf,  
 »dat  de  meeste  koopwaren  bedorven  werden  en  God  h em   g e e n   
 » g e lu k   o f z e g e n   g a f ,   zoodat  men  zelden  de  gestolene  goederen  
 »zoo  lang  kon  bewaren,  totdat  men  gelegenheid  vond  om  ze  te 
 * verkoopen.”  Hij  zeide  bij  dezelfde  gelegenheid,  »  dat  het  staal  
 » in  hunne  handen  door  de  roest  verteerd  en  de  rijst  in  hunnen  
 mond  tot  stof  werd”  *).  Nogtans  hebben  zij  geen  ander regelma-  
 tig  handwerk  of  bestaan,  en  schämen  zieh  om  zieh  op  den  land-  
 bouw  toe  te  leggen,  zoo  lang  zij  nog  gelegenheid  hebben,  om  op  
 zee  te  zwerven.  De  meeste  hoofden  dier  zeeschuimers  behooren  tot  
 het  vorstelijk  geslacht  of  zijn  er  mede  vermaagschapt,  en  de  Sultan  
 zo u ,  ook  met  den  besten  w il,  buiten  staat  zijn  om  aan  deze  
 rooverijen  in  eens  een  einde  te  maken  2). 
 »Gedurende  mijn  verblijf  te  Bengadong  zag  ik  aldaar  in  ver-  
 scheidene  huizen  geroofde  goederen,  als  Europesche  koffers,  linnen,  
 chitsen,  katoenen,  kisten  met  w ijn ,  drukletters,  epauletten,  horo-  
 logien  enz.,  inzonderheid  in  de  huizen  van  Anakhoda  Deika  uit  
 Broenei,  Anakhoda  Radar  uit  Matan,  en  bij  Raga,  een  ßoeginees,  
 die  ook  eenige  slaven  in  zijn  huis  had.  De  gevangenen,  die  tot  
 slaven  gemaakt  zijn,  worden  niet  opgesloten,  maar  bebouwen  de  
 ladangs  of  rijstvelden,  kappen  hout  en  gaan  op  de  vischvangst  uit.  
 Hetgeen  zij  winnen  moeten  zij  grootendeels  aan  hunne  meesters  
 afstaan,  waarvoor  zij  eene  zekere  mate  van  vrijheid  genieten.  De  
 naam  van  slaaf  en  de  herinnering  des  vaderlands  maakt  velen  m  
 het  begin  zeer  treurig;  maar  men  laat  hen,  zoo  spoedig  mogelijk,  
 in  het  huwelijk  treden,  en  neemt  hen  tusschenbeiden  tot  leden  der  
 familie  a a n ,  zoodat  hunne  zwaarmoedigheid  langzamerhand  over-  
 gaat,  en  velen,  op  deze  wijze  geworven,  tegen  hunne  landslieden 
 als  roovers  medegaan  3). 
 »De  Sultan  onderhoudt  zieh  gaarne  over  zijne  voorouders  of  over  
 oorlogen  en  gevechten  te  land  en  ter^  zee.  Bij  die  gelegenheid  
 schermt  hij  met  handen  en  voeten,  trekt  den  kris,  en  geraakt  
 somwijlen  in  zulk  eene  geestvervoering,  dat  onderscheidene  menschen, 
   die  in  zijne  nabijheid  zaten,  daarbij  het  leven  hebben  verloren, 
   en  de  Panembahan  van  Simpang  hem  dikwijls  de  handen  
 moest  vasthouden,  om  erger  kwaad  te  verhoeden.  Dit  komt  alleen  
 van  het  sterke  gebruik  van  opium,  waarop  hij  met  zijne  familie  
 zeer  verzot  is  4).  Daar  dit  bedwelmende  sap  voor  hem  zoozeer  
 behoefte  geworden  is ,  gaf  hij  mij  zijn  verlangen  daarnaar  onbe- 
 ‘)  G.  Müller,  bl. 247. 
 s)  G.  Müller,  bl. 306. 
 8)  G.  Müller,  bl.  248. 
 *)  G.  Müller,  bl. 310.