
 
        
         
		mij  toegankelijke  bibliothehen  mij  opleverden,  nog  een  en  ander  gemist  wordt,  
 welks  bestaan  mij  behend  i s ,  en  waarschijnljk  nog  veel  meer,  waarvan  ik  
 bet  bestaan  zelfs  niet  vermoed.  I k   d u rf  echter  vertrouwenT  dat  bepaaldelijk  
 over  de  Westkust  slechts  zeer  weinig  is  in  druk  versehenen,  dat  niet  door  mij  
 is  geraadpleegd. 
 Dat  in  een  werk  van  dezen  aard  misslagen  onverrmjdelijk  zijn,  zal  ieder  
 kenner  gereedelijk  toegeven.  De  bronnen,   waaruit  ik  heb  moeten  putten,  zijn  
 voor  een  groot  gedeelte  zeer  onzuiver,  daar  de  inlandsche  berigten  op  zeer  on-  
 zekere  overleveringen  berusten,  en  die  van  de  meeste  Europesche  bezoekers  ten  
 gevolge  van  onkunde  en  achteloosheid  van  tallooee  misvattingen  wemelen.  I k   
 heb  de  volksoverleveringen  liever r  eenvoudig  naverteld,  dan  eene  ijdele  poging  
 te  wagen  om  het  wäre  van  het  valsche  te  schiften.  Voor  het  overige  heb  ik  
 tusschen  strijdige  berigten  slechts  na  de  zorgvuldigste overweging  gekozen;  doch  
 dat  ik  steeds  het  wäre  zou  gevonden  hebben,  is  niet  denkbaar.  De  waarheid  
 van  het  dies  diem  docet  heb  ik  onder  den  voortgang  des  werks  gedurig  onder-  
 vonden,  en  zelfs  nog  onder  het  afdrukken  zijn  mij  in  de  vroegere  veilen  eenige  
 misstellingen  voorgekomen,  waarin  ik  door  onopmerkzaamheid  o f  door  de  ver-  
 keerde  opgaven  van  anderen  vervaüen  ums.  D it  is  inzonderheid  het  geval  in  
 de  Inleiding,  die  reeds  was  afgedrukt,  toen  de  toevloed  van  nieuwe  hulpmid-  
 delen  mij  noopte,  het  ligehaam  des  werks,  voor  het  ter  perse  ging,  nog  eens  
 aan  eene  zorgvuldige  herziening  en  gedeeltelijke  omwerking  te  onderwerpen.  I k   
 verzoek  daarom  mijne  lezers  op  de  lijst  van  verbeteringen  aan  het  einde  van  
 dit  boekdeel  hunne  aandacht  te  vestigen;  inmiddels  zal  ik  voortgaan  de  misstellingen, 
   die  ik  nog  vorder  ontdekken  mögt,  aan  te  teekenen,  en  ik  ben  niet  
 zondex  vrees,  dat  daarop  hij  de  uitgave  van  het  tweede  deel  nog  wel  een  aan-  
 hangsel  zal  kimnen geleverd  worden.  Daar  onze  kennis  van  Borneo  door  van  
 tijd   tot  tijd   in  het  licht  verschijnende  stukken  gedurig  vermeerderd  wordt,  kan  
 het  tevens  aan  sto f  tot  bijvoegselen  niet  ontbreken.  I k   zal  hier  reeds  dadelijk  
 op  een paar  punten  wijzen.  Op  bl.  32—34  heb  ik  gesproken  van  de  steenko-  
 len  in  het  gebied  der  Kapoeas,  en  op  bl.  63—65  over  kopererts  in  den  heuvel  
 Tampi  aan  de  Peniti-rivier.  In  eene  der  Javasche  Couranten  van  Januarij  
 1854  las  men  omtrent  deze  minerale  schatten  het  volgende  niet  onbelangrijke  
 berigt:  »Men  verneemt  dat  dezer  dagen  berigten zijn  ontvangen van  den  aspirant 
 ingenieur  der  mijnen  k.  e v e rw ijn ,  belast  met  mineralogische  onderzoe-  
 kingen  in  de  Wester-Afdeeling  van  Borneo,  hoofdzakelijk  inhoudende,  dat  hij  
 de  boven-Kapoeas  had  bezocht,  en  in  elk  der  landschappen  Salimbouw,  Djong-  
 kong  en  Boenoet  steenkolen  had  aangetroffen;  dat  die  van  Boenoet  over  het  
 algemeen  van  minder  goede  hoedanigheid  waren,  dan  die  der  beide  andere  landschappen, 
   en  dat  om verschillende  redenen  Salimbouw  de  geschiktste plaats  voor 
 Ä   eene  ontginning  zoude  zijn.  In  het  begin  dezer  maand  zou  hij  zieh  naar  het 
 Tampi-gebergte  begeven,  ten  einde  aldaar  een  aan  hem  opgedragen  onderzoek 
 naar  het  aanwezen  van  koper  in  te  stellen.”  In  noot  3  op  bl.  229  is  gewag 
 gemaakt  van  eene  poging  om  de  overlevering aangaande  den diamant  Danau 
 Eadja,  als  oorzaak  van  den  oorlog  tusschen Sukkadama  en Landak,  allego- 
 11  risch  te  verklären.  Eene  krachtige  bevestiging  van  het  historisch  gezag  der 
 overlevering  ligt  in  een  f e i t ,  hetwelk  ik  vermeld  vind  in  de  // Geschiedenes  der 
 Nederlanders  in  den  0 .  I .  Archipel  voor  de  scholen" van  d.  c.  d e   brudc.  Men 
 leest  aldaar,  1°  stukje,  bl.  96:  «Het  fo r t  de  Diamant,  dat  in  1700  door de 
 onzen  te  Bantam  gebouwd werd  en naast  den  kraton  lag,  verkreeg,  ter  zake  van 
 den  bovengenoemden  diamant,  dien  naam.”  Op  bl.  262  heb  ik  de  mij  bekende 
 bepalingen  opgegeven  van  het  contract  der  0 .  I .  Compagnie met  Sultan  a b d o e ’r - 
 kahman  van  Pontianak.  Ik   betreur  het  zeer dat  ik  nergens een  volledig  a fschrift  
 van  dit  merkwaardig  stuk  heb  kunnen  opsporen;  madr  ik  acht mij  te 
 ■ meer  verpligt  hier  nog  twee  artikelen  te  vermelden,  die  ik  in  het  nommer  van  
 November  1853  van  het  Tijdschrift  voor  Ned.-Indie  van  Dr.  w.  r .   v a n   h o e -  
 v e l l ,   in  het stuk  door  mij  onder  den  verhörten  naam  Verwikk.  aangehaald,  op  
 bl. 282  vond  aangeteekend,  en  die  hierop  nederkomen:  vD a t  de  Sultan  van Pontianak  
 gehouden  was,  des  gerequireerd  werdende,  de  Ned.  0 .  I .  Compagnie  bij  
 te  staan  tegen  hare  vijanden,  met  al  de  magt  van  het  rijk ,  te  water  en  te  land,  
 gelijk  een  getrouw  leenman  betaamt,”  en  ndat  het  leen  van  Pontianak  onverwijld  
 vervallen  en  aan  de  Compagnie  terugkeeren  zou,  Indien  niet van  de  zijde  van  den  
 Sultan  in  allen  deele  trouw,  verknochtheid  en  gehoorzaamheid  werd  ondervon-  
 den.”  Ook  merk  ik  op,  dat  met  den  heer  s t u v a r t ,   van  wien  op  bl.  1 4 1 ,  
 volgens  l e t d e n ,   gesproken  is,  zonder  twijfel  niemand  anders  is  bedoeld,  dan  
 de  heer  s t ü a r t ,   die,  volgens  bl.  2 6 3 ,  door  den  commissaris  p a lm   tot  resident  
 te  Pontianak  werd  aangesteld.  Eindelijk  mag  ik  tuet  onvermeld  laten,  
 dat  van  het  werk  van  Dr.  s c hw a n e r  over  Borneo,  welks  uitgave  in  noot  3  
 op  bl.  i.x x x vm   der  Inleiding  als  aanstaande  vermeld  i s ,  het  eerste  deel  se-  
 dert  is  in  het  licht  versehenen,  en,  dewijl  daarvan  voor  het  tweede  en  der de  
 boek  van  dit  werk  nog  gebruik  is  gemaakt,  op  de  Alphabetische  lijst  der  ver-  
 kortingen  onder  » s c hw a n e r  b,”  voorkomt. 
 Ik   mag  deze  voorrede  niet  sluiten  zonder  aan  degenen,  die  mij  bij  de  zamen-  
 stelling  van  dit  werk  door  mededeelingen  en  bijdragen  van  verschillenden  aard  
 behulpzaam  zijn  geweest,  mijnen  warmen  dank  toe  te  brengen.  Nevens  den  Ge-  
 neraal  n .  j .  j .  l .   r id d e r   d e   s td e r s ,  wien  ik,  buiten  het  reeds  genoemde  rap-  
 p o r t,  ook  het  meerendeel  der  schetsen  dank,  waarnaar  de platen  voor  dit  werk