
 
        
         
		aan  de  mondingen  der  Sinkawang-,  Raja-  en  Doeri-rivieren  *),  en  
 zou  bij  meerdere  vrijheid  en  zonder  de  aanhoudende  worstelingen  
 met  het  Nederlandsch  gezag  van  oneindig  meer  beteekenis  kunnen  
 wezen.  V6or  1832 was  ook  eene  aanzienlijke  handelsplaats  aan  den  
 mond  der  Selakouw-rivier;  doch  zij  werd  in  het  genoemde  jaar  
 door  Dajaksche  zeeroovers  afgeloopen  en  vernield  2) ,  en  schijnt  
 sedert  haar  vroeger  aanzien  niet  te  hebben  herkregen.  Ronden  een-  
 maal  de  Chinezen  tot  behoorlijke  erkenning  van  het  Nederlandsch  
 gezag  worden  gebragt,  dan  zou,  onder  een  liberaal  handelstelsel,  de  
 r ijs t,  die  bier  verbazend  welig  groeit  en  van  uitmuntende  hoeda-  
 nigheid  is,  een  belangrijk  artikel  van  uitvoer  kunnen  worden.  De  
 Engelsche  reiziger  E arl,  die  Sinkawang  in  1834  bezocht,  kreeg  
 van  de  Nederlandsche  autoriteiten  verlof  eenige  pikols  rijst  vandaar  
 mede  te  voeren,  waarvoor  hij  de  helft  betaalde  van  den  prijs,  ge-  
 woonlijk  te  Singapoera  daarvoor  gevorderd;  de  hoedanigheid  was  zoo  
 voortreffelijk,  dat,  niettegenstaande  zij  met  veel  vuil  was  gemengd,  
 de  Chinezen  van  Singapoera  aan  deze  rijst  boven  alle  andere  de  
 voorkeur  gaven  3).  Onder  de  visschen,  die  hier  gevangen  worden,  
 verdient  de  Ikan  Doeri  verm eiding,  die  vooral  in  den  omtrek  der  
 Doeri-rivier,  welke  daarvan  den  naam  heeft,  in  ontelbare  menigte  
 gevonden  wordt.  Het  is  een  donker-kleurige  visch,  gemiddeld  een  
 pond  zwaar,  en  tot  voedsel  geschikt,  ofschoon  hij  geene  lekkernij  
 geacht  wordt.  Bij  het  vangen  moet  groote  voorzorg  worden  in  
 acht  genomen,  daar  deze  visch  onder  de  rüg-  en  borstvinnen  ver-  
 giftige  pinnen  heeft,  die  bijzonder  pijnlijke  wonden  veroorzaken  4).'  
 Ook  w'ordt  aan  deze  kusten  menigvuldig  het  zonderlinge  vischje  
 aangelroffen,  dat  ik  reeds  boven  5)  onder  den  naam  van  perioph-  
 thalmus  borneensis  heb  vermeld,  en  dat  voor  eene  groote  lekkernij  
 gehouden  wordt.  De  wijze  van  dezen  visch  te  vangen  verdient  met  
 een  woord  beschreven  te  worden.  Men  bedient  zieh  daartoe  van  
 eene  dünne  plank,  die  omstreeks  vier  voet  lang  en  een  voet  breed  
 en  aan  het  eene  einde  van  eenige  scherp  gepunte  pinnen  voorzien 
 *)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  621.  Van  rleze  drie  plaatsen  te  zamen  kwa-  
 men  in  1850  20 praauwen,  hondende  39  last,  te  Pontianak aan,  terwijl  van  
 laatstgenoemde  plaats  27 praauwen,  houdende  71  last,  derwaarta  vertrokken.  
 Zie  de  tabel  aid. 
 *)  Earl, p.  2 1 4 , 269. 
 s)  E a r l, p. 249. 
 *)  E a r l, p. 1 9 5 ,  206. 
   y   Inleiding,  bl.  i's..  /   / 
 lMl l l l   B M W  W H k !   H  |   m m 
 is.  Daar  deze  tweeslachtige  visch  zieh  aan  de  kusten  in  het  slijk  
 ophoudt,  waarin  hij  zieh  bij  de  nadering  van  onraad  met  eene  aan  
 tooverij  grenzende  snelheid verbergt,  legt  men  de  plank  met  de 
 pinnen  benedenwaarts  vlak op  de  modder,  die  men  met  den  liükervoet  
 omschopt,  terwijl  men  met  de  regterknie,  die  op  de  plank  
 ru s t,  deze  met  groote  snelheid  voortschuift  en  opwipt,  zoodat  de  
 pinnen  de  kleine  vischjes  doorboren,  eer  zij  zieh  diep  genoeg  in  
 het  slijk  hebben  kunnen  begraven.  Deze  wijze  van  vischvangst  
 vereischt  groote  behendigheid,  daar  men,  zijne  plank  verliezende,  
 groot  gevaar  loopt  van  in  den  modder  weg  te  zinken  1). 
 Sedert  lang  zijn  de  Chinezen  in  het  gebied  van  Sambas  verdeeld  
 in  twee  partijen,  die  doorgaans  door  de  namen  van  Tai-kong  
 en  Sin-ta-kioe  worden  aangeduid,  niettegenstaande  het  eerste  slechts  
 de  Chinesche  naam  is  der  kongsie  van  Montrado,  die  intusschen  al 
 de  andere  verre  in  magt  overtreft.  De  oneenigheden  tusschen deze 
 partijen  hebben  bij  de  onlusten,  die  zieh  hier  sedert  onze  vernieuwde  
 vestiging  op  Borneo’s  Westkust  in  1818  gedurig  herhaald  
 hebben,  telkens  tot  aanleiding  of  tot  voorwendsel  van  ongeregeld-  
 heden  gestrekt.  Ofschoon  de  zwakkere  partij  van  Sin-ta-kioe  steeds  
 de  bescherming  van  het  Gouvernement  gezöcht  heeft,  ’t welk  haar,  
 ten  einde  een  tegenwigt  tegen  de  magt  van  Tai-kong  te  behouden,  
 nu  eens  met  meer  dan  met  minder  kracht  ondersteund  heeft,  is  
 echter  deze  partij  gedurig  zwakker,  die  van  Tai-kong  aanhoudend  
 sterker  geworden.  Vroeger op  verschillende  punten  van  Larah  en 
 Loemar  gevestigd,  was  de partij  van  Sin-ta-kioe  bij  den  aanvang 
 der  onlusten  van  1830,  om  van  de  min  belangrijke  vestiging  te  
 Siding  niet  te  spreken ,  tot  het  gebied  van  Sepang  -—  Pamangkat,  
 Sebawi  en  Seminis  daaronder  gerekend,  —  beperkt,  terwijl  die van  
 Tai-kong  haar  ook  daar  niet  met  rust  liet.  Larah  behoort  thans  
 uit  een  politiek  oogpunt  geheel  tot  Montrado  of  Tai-kong  en  wordt  
 zelfs  in  de  jongste  gebeurtenissen  niet  afzonderlijk  genoemd  2) ,   en  
 de  kongsies  van  Loemar  en  Boedoek  zijn  onder  de  namen  van  Sji-  
 pung-fong  en  Lim-tian  ten  naauwste  met  die  van  Tai-kong  ver-  
 bonden  3).  Aan  hunne  vereende  krachten  is  het  in  1850  gelukt,  
 die  van  Sin-ta-kioe  uit  Sepang,  Seminis  en  Pamangkat  te  ver-  
 drijven  en  in  alle  rigtingen  te  verstrooijen;  welke  stappen  sedert 
 *)  Earl,  p.  2 1 3 ,  214. 
 s)  Ygl.  van  Kervel,  bl.  1 9 0 ,  v.  d.  Graaff.  E .,  bl.  70.  
 s)  Verwikk.,  bl.  3 5 8 ,  359  en  elders.