
 
        
         
		en  Kandawangan,  gesplitst  worden,  waarbij  zieh  dan  echter  nog  een  
 vierde  voegt,  zeer  klein  van  omvang,  maar  in  de  geschiedenis  van  
 Borneo  van  veel  gewigt,  het  district  Sukkadana  namelijk,  dat  zieh  
 längs  het  strand  van  den  mond  der  Simpang-  tot  aan  de  Sidoeh-  
 rivier  uitstrekt,  en  landwaarts  in  tot  aan  de  vereeniging  van  eerst-  
 genoemde  met  de  Meliouw  en  eene  lijn  die  vandaar,  schier  evenwij-  
 dig  met  de  k u st,  tot  aan  de  Sidoeh  getrokken  is.  Dit  gehied  is,  
 volgens  den  heer  Melvill  van  Garnbee,  niet  grooter  dan  11,9  vierk.  
 geogr.  mijlen,  terwijl  daarentegen  Matan met  Kandawangan  niet minder  
 dan  529,4,  Simpang  198,7  vierk.  mijlen  beslaat1).  Ik  moet  
 hierbij  opmerken,  dat  in  de  opgave  voor  het  laatste  het  eiland  be-  
 grepen  is,  door  de  beide  zuidelijkste  mondingen  van  de  Kapoeas  ge-  
 vormd,  en  werkelijk  tot  Simpang  behoorend,  maar  niet  dat  deel  
 van  de  wildernissen  van  Koeboe,  waarop-,  zooals  wij  reeds  vroeger  
 vermeldden,  de  vorst  van  Simpang  aanspraak  maakt  2).  Maar  in  
 weerwil  dezer  splitsing  in  vier  landsehappen,  vormt  dit  gansche  
 gebied  ook  uit  politisch  oogpunt  toch  weder  een  geheel.  Deze  landen  
 toch  maakten  vroeger  gezamenlijk  de  eigenlijke  kern  uit  van  
 het  beroemde  rijk  van  Sukkadana,  waaraan  de  meer  noordelijke  
 deelen  der Westkust  of niet  of  slechts  in  naam  ondergeschikt  waren.  
 Ook  na  den  val  van  Sukkadana  en  de  verheffing  van  Simpang  tot  
 een  afzonderlijken  staat,  bleef  de  Panembahan  van  het  laatstgemelde  
 steeds  van  den  Sultan  van  Matan  afhankelijk,  en  toen  het  Neder-  
 landsch  Gouvernement,  na  de  expeditie  tegen  Matan  in  1828,  het  
 rijk  van  Sukkadana  onder  den  naam  van  Nieuw-Brussel  herstelde,  
 werd  wel  het  gebied,  onmiddellijk  onder  de  bevelen  van  den Sultan  
 van  dat  rijk  geplaatst,  binnen  zeer  enge  grenzen  beperkt ,  en  het  
 overige  van  Matan  onder  het  beheer  van  een  Panembahan  gesteld,  
 maar  zöö,  dat  deze  laatste  zoowel  als  de  nieuwe  Panembahan  van  
 Simpang  de  Suprematie  van  den  Sultan  van  Brussel  moest  erkennen.  
 Kandawangan,  dat  sedert  1817  door  Pangeran  Tjakra Negara,  broe-  
 der  van  den  tegenwoordigen  Panembahan  van  Matan,  gelijk  vroeger  
 door  hun  beider  vader,  stiefbroeder  van  den  in  1829  overleden  
 laatsten  Sultan  van  Matan,  als  een  soort  van  afhankelijk  vorstendom,  
 of  ten  minste  als  op  zieh  zelf  staand  doinein,  bestuurd  werd,  is  
 den  1 9 ^ “  Januarij  1852,  door  den  dood  van  genoemden  Pangeran, 
 *)  Zie  zijne  meermalen  aangehaalde  statistieke  kaart.  
 s)  Zie  boven,  bl.  10. 
 onder  het  onmiddellijk  bestuur  van  den  Vorst  van  Matan  lerug  
 gekeerd  1). 
 Van  den  uithoek  Tandjong  Satei  tot  aan  den mond  der  rivier 
 van  Pawan  vormt  zieh  een  uitgestrekte  bogt  of  inham  der  zee,  en  
 ongeveer  in  het  midden  dezer  bogt  dringt  eene  kleine  baai,  onder  
 den  naam  van  bogt  van  Sukkadana,  dieper  landwaarts in ,  terwijl  zij  
 aan  de  Noordzijde  door  het  ver  vooruitspringend voorgebergte Boekit-  
 Laut  Jjepaald  wordt.  Het  deel  der  groote  bogt  dat  zieh  van  Tan-  
 djong-Satei  tot  aan  den  Boekit-Laut  uitstrekt,  dringt  in  noord-oos-  
 telijke  rigting  verder  vooruit,  een  diepen  inham  vormende,  tot  waar  
 het  ten  Noorden  de  wateren  der  Mendouw-rivier,  die  wegens  hare  
 breedte  schier  een  arm  der  zee  wäre  te  noemen,  ten  Oosten  die  
 der  rivier  van  Simpang  in  zieh  opneemt.  Vlak  voor  den  Boekit-  
 Laut  ligt  het  eiland  Pelentoean,  en  verder  zuidwaarts  stuit  de  blik  
 op  onderscheidene  eilandjes,  zooals  Sala-nama,  Datoe,  Tjampedak  
 en  Djoanta  2),  die  den  inham  van  deze  zijde  bijna  afsluiten,  gelijk  
 hij  in  het  Noord-westen  door  den  hoek  van  Tandjong  Satei  en  de  
 kust  tot  aan  den  mond  der  Mendouw  gedekt  is.  Zoo  vormt  zieh  
 een  alleen  aan  de  Zuid-westzijde  geopend waterbekken  van  verschei-  
 dene  uren  in  den omtrek,  waarin  de  werking van  den  vloed 
 slechts  in  geringe  mate  is  te  bespeuren.  Het  wekt  bevreemding,  
 dat  deze  baai  nog  op  geene  kaart  een  eigen  naam  heeff ontvangen;  
 men  zou  haar  voegzaam  de  baai  van  Simpang  kunnen  noemen  3). 
 De  Boekit-Laut  wordt  door  den  heer  Müller  op  eene  hoogte  van  
 ongeveer  1400  voeten  geschat;  zijn  door  de  zee  bespoelde  voet  is  
 door  granietrotsen  omringd,  terwijl  zijne  hellingen  tot  aan  den  top  
 deels  met  boomen  die  hunne  ranke  stammen  tot  eene  hoogte  van  
 70  en  meer  voeten  verheffen,  deels  met  heesterachtige  myrtaceae  
 en  laurineae  bewassen  zijn.  Het  daarvöör  liggend  eiland  Pelentoean 
 vormt  een  kleinen heuvel  van  60  ä  70  voeten, eveneens  omlaag 
 *)  Zie  over  de  verhoudiiag  van  Kandawangan  tot  Matan,  Tobias,  bl. 
 4 ,  5  ,  Gr.  Müller,  bl.  2 9 6 ,  vgl.  met  bl.  3 1 2 ,  349  , 351  ,  Indier  voor 
 1852 ,  n°.  107.  "Wat  de  regeling  van  het  bestuur  in  deze  gewesten  na 
 de  stichting  van  Nieuw-Brussel  betreft,  heb  ik  geput  uit  eene  missive  
 van  den  resident  van  Pontianak,  10  Sept.  1 8 2 9 ,  in  Off.  Stukk.HS.,  bl.  57  
 tot  68.  In  het  historisch  deel  van  dit  werk  zal  ik  daarover  in  nadere  bij-  
 zonderheden  treden. 
 s)  Bij  Gr.  Müller,  bl.  2 4 0 ,  241  ,  Deventa,  gelijk  hij,  bl.  2 4 0 ,  aan 
 Pelentoean  den  naam  van  Palingtang  geeft. 
 ’)  Zie  aanduidingen  bij  G.  Müller,  bl.  2 2 7 ,  236  ,  240.