
 
        
         
		aan  gemeenschappelijke  belangen,  die  de  Chinezen  op  Borneo  tot  
 zulke  gevaarlijke  onderdanen  maakt,  ja  bet  Gouvernement  vaak  
 genoodzaakt  heeflt,  met  hen  als  magt  tegenover  magt  te  onderhan  
 delen.  Aan  den  anderen  kant  is  bet  niet  te  ontkennen,  dat  die-  
 zelfde  geest  veel  bijbrengt,  om  hun  die  uitnemende  geschiktheid  
 voor  kolonisatie  in  vreemde  landen  te  schenken,  die  vaak  de  be-  
 wondering  van  schrandere  opmerkers  tot  zieh  getrokken  en  hun  
 menige  loftuiting  bezorgd  heeft,  waarop  anders  de  zedelijke  eigen-  
 schappen  der  natie  haar  weinig  aanspraak  geven.  »De  ouden  wisten  
 te  koloniseren,”  zegt  een  schrijver,  die  hen  op  Borneo  heeft  waar-  
 genomen,  »in  onze  dagen  mag  men  vooral  op  de  Chinezen  wijzen.  
 Men  sla  hen  gade,  zelfs  waar  zij  met  de  meeste  moeijelijkheden  
 liebben  te  kampen  gehad:  op  de  Westkust  van  Borneo,  b.  v.,  waar  
 ze,  gedrongen  tusschen  de  Maleijers,  die  zieh  aan  alle  kusten  van  
 den  Archipel  hebben  nedergezet,  en  tusschen  de  door  dezen  bin-  
 nenwaarts  gedreven  inboorlingen,  zieh  toch  door  hunne  industrie  
 regelmatig  hebben  weten  te  vestigeD,  aanzienlijke  plaatsen  op  te  
 rigten,  geheele  landstreken  te  ontginnen,  en,  te  midden  der  hinderpalen  
 door  ons  later  aldaar  gevestigd  bestuur  opgeworpen,  zonder  
 eenige  bescherming  van  de  regering  in  hun  moederland,  zonder  
 kapitalen,  enkel  door  hunne  schranderheid  en  ondernemingsgeest,  
 zieh  een  ruim  bestaan  en  daarenboven  groote  voordeelen  voor  hunne  
 betrekkingen  in  China  hebben  weten  te  verschaffen.  Zij  vermengen  
 zieh  daar  met  inlandsche  vrouwen  en  het  volgend  geslacht  is  reeds  
 geheel  tot  hunne  zeden  en  gebruiken  gevormd.  Het  oprigten  van  
 eene  school  in  elk  dorp,  hoe  klein  ook,  is  eene  hunner  eerste  
 zorgen.  Men  zou  te  vergeefs  zoeken  naar  een  Chinees,  die  niet  
 lezen  of  schrijven  kan,  en  toch  hebben  ze  geene  schoolopzieners  
 en  houden  geene  openings-aanspraken!  Yerwonderlijke  natie,  voor-  
 waar!  die  wij  in  vele  opzigten  wel  mögen  bestuderen”  x). 
 Längs  de  noordelijke  grenzen  der  Chinesche  provincien  Koeang-  
 tong  en  Koeang-si  strekken  zieh  tot  diep  in  het  binnenland  aan-  
 eengeschakelde  bergreeksen  u it,  die  door  een  gehard  en  kraehtig  
 ras  bewoond  worden,  helwelk  te  allen  tijde  slechts  zeer  onvolko-  
 men  aan  de  Mandsjoe-dynastie  onderworpen  was  en  in  de  pogingen  
 om  haar  omver  te  werpen  doorgaans  eene  eerste  rol  vervulde.  Tot  
 deze  bergvolken,  die  zieh  ook  door  een  eigen,  ruwer  dialekt  on- 
 *)  Uittreksel  nit  eene  memorie  van  den  Gen.-Majoor  H.  J.  J.  L.  ridder  
 de  Stuers,  reeds  door  mij  medegedeeld,  T.  v.  N.  I .,  1851,  D.  I ,   bl.  97. 
 derscheiden,  behoort  verreweg  het  grootste  gedeelte  der  Chinezen  
 op  Borneo’s  Westkust.  Ofschoon  uitmuntende  door  arbeidzaamheid,  
 zijn  zij  onbeschaafd,  norsch,  eigenzinnig  en  twistziek.  Volgens  
 het  oordeel  van  sommigen  zijn  zij  echter  niet  ongevoelig  voor  eene  
 regtvaardige  en  billijke  behandeling.  Men  noemt  deze  onbeschaafde  
 berg-Chinezen,  waar toe  in  den  regel  al  de  mijnwerkers  behooren,  
 op  Borneo’s  Westkust  k e h ’s . ^ n d e r   de  handelaren  bevinden  zich  
 echter  ook  eenige  weinige  zoogenaamde  o llo h ’s ,  uit  Amoy  (Hia-  
 men)  en  de  naburige  strand-distrikten  afkomstig,  die  veel  fijner  en  
 beschaafder  zeden  hebben,  en  op  de  berg-Chinezen,  die  zij  als  het  
 uitschot  hunner  natie  beschouwen,  met  groote  minachting  neder-  
 zien.  Te  Pontianak  bewonen  zij  een  afgezonderd  gedeelte  van  het  
 Chinesche  kamp,  en  de  landbouw  en  suiker-fabricatie  zijn  er  groo-  
 tendeels  in  hunne  handen  1). 
 Het  aantal  Chinesche  meuwelingen,  die  jaarlijks  door  de  jonken  
 of  wankangs  naar  Borneo’s  Westkust  worden  overgevoerd,  wordt  
 somtijds  op  wel  1300  a  2000  begroot  2).  Deze  begrooting  schijnt  
 mij  overdreven  to e ,  inzonderheid  voor  de  latere  jaren.  De  groot-  
 '  ste  toevloed  van  Chinezen  heeft  waarschijnlijk  plaats  gehad  voor  
 het  herstel  van  het  Nederlandsch  gezag;  toen  was,  naar  de  meeste  
 geluigenissen,  de  opbrengst  der  mijnen  van  Montrado  en  Mandor  
 veel  aanzienlijker  dan  nu.  Deze  mijnen  zijn  thans  grootendeels  
 uitgeput,  en  de  onzekerheid  van  slagen  bij  zekerheid  van  groote  
 uitgaven  heeflt  tot  dusverre  van  proeven  op  groote  schaal  dieper  
 in  de  binnenlanden  afgeschrikt  3).  De  jonken,  die  de  nieuwelingen,  
 alien  in  de  kracht  des  levens,  aanbrengen,  komen  in  Januarij  of  
 Februarij  op  de  Westkust  aan.  De  reis  wordt  meestal  op  krediet  
 gedaan,  om  betaald  te  worden  zoodra  er  iets  verdiend  is;  want  de  
 Chinees,  die  zijn  vaderland  verlaat,  bezit  doorgaans  schier  niets  
 dan  het  schamele  kleed,  dat  hij  aan  het  lijf  h e e ft4).  Ofschoon  nu  
 de  wankangs,  in  Junij  of  Julij  vertrekkende,  doorgaans  een  2  a  
 300  personen,  die  genoeg  hebben  overgegaard  om  daarvan  in  
 hun  geboorteland  te  kunnen  leven,  naar  China  terugvoeren;  ofschoon  
 onder  de  #pas  aangekomenen  de  sterfte  doorgaans  niet  on- 
 4)  Francis,  bl.  1 9 ,  Tobias,  bl.  3 6 ,  Hitter,  bl.  1 1 7 ,  Earl,  p.  277  ,  
 289  ,  van  Lijnden  N.  T . ,  bl.  602. 
 s)  Ritter,  bl.  115. 
 8)  Zie  b.  v.  Tobias,  bl.  1 6 ,  1 7 ,  3 3 ,  3 4 ,  7 9 ,  8 0 ,  v.  Lijnden  N.  T . ,  
 bl.  584. 
 *)  Raffles,  Hist,  of  Java,  I ,   p.  265.  .