
 
        
         
		maal  zelfs  tot  aau  de  okselen  door  het  water  waden,  en  tweemalen,  
 diep  in  het  water  staande,  langer  dan  een  kwarlier  wachten,  tot  
 eene  soort  van  brug  was  gemaakt,  waarmede  hij  nog  diepere  plaat-  
 sen  kon  overkomen.  Het  water  van  het  moeras  was  zoo  koud,  dat,  
 toen  hij  in  den  achtermiddag  droogen  en  weihaast  bergachtigen,  
 met  zware  bosschen  begroeiden  grond  bereikte,  zijne  leden  zoo  stijf  
 waren,  dat  hij  de  heuvelen  slechts  met  de  groolste  moeite  kon  open  
 afkruipen.  Menig  bamboe-boschje,  veelal  het  teeken  van  nabijzijn-  
 de  Dajaksche  vestigingen,  was  hij  doorgetrokken,  zonder  de  vurig  
 gewenschte  gelegenheid  tot  rust  te  vinden,  toen  hij  eindelijk,  ten  
 vier  ure  na  den  middag,  de  woningen  en  rijstvelden  van  Tajap  bereikte, 
   waar  hij  gastvrij  ontvangen  en  geherbergd  werd.  Den  vol*  
 genden  dag  zette  hij  zijne  reis  voort  naar  Soengei-tengah,  na  een  
 bode  te  hebben  vooruitgezonden,  om  te  zorgen  dat  hij  aldaar  eene  
 boot  in  gereedheid  zou  vinden,  waarmede  hij,  daar  hier  alle  voet-  
 paden  een  einde  namen,  den  weg  naar  Laoer  te  water  zou  kunnen  
 voortzetten.  Soengei-tengah  beschrijft  hij  als  een  k lein ,  net  en  
 droog  gelegen  dorp,  welks  woningen  in  den  vorm  van  een  cir-  
 kelboog  gcbouwd  waren.  Men  toonde  hem  hier  de  bewerking  van  
 het  boomschors,  door  de  Dajaks  als  kleeding  gedragen,  en  door  
 verschilleude  soorten  van  boomen  opgeleverd.  Wanneer  de  boom  
 geveld  i s ,  wordt  de  schors  in  het  rond  geklopt  en  vervolgens  af-  
 gescheld;  daarna  wordt  de  buitenbast  van  de  binnenbast  gescheiden  
 en  weggeworpen.  De  binnenbast  wordt  vervolgens  aan  de zon  bloot-  
 gesteld  en,  na  genoegzaam  gedroogd  te  zijn,  nogmaals  geklopt,  en  
 daarna  in  den  vorm  der  verlangde  kleedingstukken  gebragt  en  met  
 het  sap  eener  zekere  bes  op  verschillende  wijzen  geteekend,  hetgeen  
 geschiedt  door  middel  van  drukken  met gesneden  blokken.  De Laoer-  
 rivier  is  volgens  Thomson  zeer  schaars  bezocht;  hij  rekent  dat zij  ge-  
 middeld door niet meer  dan  eene  boot  daags  wordt  op-  en afgevaren  J). 
 Van  Moewara  Laoer,  het  vereenigings-punt  der  Pawan-  en  Laoer-  
 rivier,  vaart  men deeersteop  in  noord-oostelijke  rigting,  waar zij  het  
 gedeelte  van  Matan  ten  Oos ten  van  Simpang gelegen  doorslroomt  en  
 op  de  grenzen  van  Pinoe  ontspringt.  Zij  voedt  zieh  hier  nog  met  
 onderscheidene  kleine  takken,  haar uit  deze  bergachtige  streken  toe-  
 stroomende,  van  welke  de  Kriouw  de  voornaamste  is.  Het  aantal  
 kampongs  längs  de  rivier  en  hare zij takken,  opdekaarlvan  den heer 
 Melvill  aangewezen,  en  waarvan  het  nutteloos  zou  zijn  de  namen  
 op  te  geven,  doet  tot  een  vrij  talrijke bevolking  van  Dajaks  besluiten. 
 Eenige  dagen  vöör  zijne  reis  naar  Laoer  bezocht  de  heer  Thomson  
 van  uit  Matan  ook  de  Dajaks  aan  de  Rajoeng-rivier  en  hären  
 voornaamsten  zijtak,  die  den  naam  van  Garoenggang  draagt.  Het  
 eerste  gedeelte  van  den  weg  lag  door  eene  schoone,  met  hoog  alang-  
 alang  begroeide  vlakte,  die  geheel  het  aanzien  had  van  een  graan-  
 veld,  dat  nog  geene  aren  heeft  geschoten.  Bergen  waren  hier  niet,  
 maar  de  grond  was  hoog  en  golvend,  zoodat  hij  schoonheid  metge-  
 schiktheid  voor  bebouwing  vereenigde.  Het duurde  echter niet  lang  of  
 onze reiziger verwisselde  de vlakte met  een  schaduwrijk  bosch, waarin  
 hij  zieh  weldra  tot  aan  de  borst  in  een  uitgestrekten  waterplas,  door  
 pas  gevallen  zware  regens  ontstaan,  gedompeld  zag.  Na  20  ä  30  mi-  
 nuten  over  een  slijkerigen  en  on vasten  grond  door  het  water  gebaad  
 te  hebben,  bemerkte  hij  dat  hij  den  weg  had  verloren,  en moest  nu  
 minstens  een  half uur door modder  en  over  boomstronken, en  te  midden  
 van  struiken  en  struweelen,  afgewisseld  met  hoog  geboomte,  
 ronddolen, eer  hij  het  pad had we^rgevonden,  dat  ook  verder  door de  
 tallooze  wortels  en  stronken en  omgevallen  boomen  groote moeijelijk-  
 heden  opleverde.  Eindelijk  smaakte  hij  de  vreugde  van  het  geluid  
 van  menschenstemmen  te  vernemen,  en  wendde  dadelijk zijne schre-  
 den  in  de  rigting  vanwaar  het  kwam;  maar  hoe  groot  was  zijne  
 teleurstelling  toen  het  liuis,  volgens  een  gewoon  bijgeloof,  voor  
 ongenaakbaar  (pantang)  verklaard  werd,  en  hij  onder  eene  brandende  
 zon,  van  honger  en  vermoeijenis  uitgeput,  geene  andere  lafenis  dan  
 een  teug  water  en  een  suikerriet-stok  kon  erlangen.  Gelukkig  bereikte  
 hij  weldra  het  dorp  Malaja,  uit  eene  Maleische  en  negen  
 Dajaksche  woningen  bestaande.  Deze  laatste  waren  nog  nieuw,  
 wel  gebouwd  en  van  ijzerhout  (anders  slechts  zeldzaam  daarloe  ge-  
 bezigd)  en  boomschors  vervaardigd.  Maar  wat  nog  het  opmerkc-  
 lijkst  was,  deze  huizen,  ieder  zoo  groot  als  drie  gewone  Dajaksche  
 vertrekken  (lawangs),  stonden,  tegen  de  gewoonte,  op  zieh  zelve  en  
 waren  elk  door  slechts  eene,  ofschoon  dan  ook  talrijke  en  zieh  
 tot  afstammelingen  in  het  derde  of  vierde  geslacht  uitstrekkende,  
 familie  bewoond.  De  ligging  van  Malaja  in  den  boezem  eener  
 schoone,  van  alle  zijden  ingesloten,  en  door  eene  fraaije,  heldere,  
 zachtkens  over  haar  zandig  bed  glijdende  beek  bewaterde  vallei,  
 was  zoo  bekoorlijk,  als  men  zieh  kan  voorstellen.  Den  volgenden  
 dag  zelte  Thomson  zijne  reis  voort  naar  Pengatapan,  maar  ge