
 
        
         
		iKirn] I ]i| 
 MS I 
 van  Tandjong  Batoe-Belat  tot  aan  de  Doeri-rivier  hebben  uitgebreid,  
 waarom  van  Pahoedjan  af  niet  het  gebergte,  maar  de  Doeri  als  
 grens  tusschen  Sambas  en  Mampawa  beschouwd  wordt  1).  De  uit-  
 gestrektheid  van  het rijk  van  Sambas  wordt  geschat  op  244,3  vierk.  
 geographische  mijlen  en  de  bevolking  op  46,819  zielen  2) ,  verdeeld  
 in  9403  Maleijers,  331  Boeginezen,  18  Arabieren,  16,284  Chi-  
 nezen  en  20,601  Dajaks,  terwijl  de  nog  overige  200  voor  de  Eu-  
 ropesche  ambtenaren  en  het  garnizoen  schijnen  aangenomen.  Er  
 bestaat  echter  redetuom  te  vermoeden  ,  dat  deze  opgaven  eenige  
 duizenden  beneden  de  waarheid  zijn,  en  zelfs  werd  door  een  wel-  
 onderrigt  schrijver,  in  1848,  het  getal  alleen  der  Ghinezen,  in  de  
 afdeeling  Sambas  gevestigd,  nog  zonder  vrouwen  en  hinderen,  op  
 ongeveer  34000  geschat  3).  Het  geheele  gebied  vormt  een  driehoek,  
 aan  de  Noord-oostzijde  door  Serawak,  aan  de  Zuid-oostzijde  door  
 Mampawa  en  Landak,  aan  de  Westzijde  door  de  zee  bepaald. 
 De  rivier  van  Sambas  ontspringt  in  het  Pandan-gebergte  op  de  
 grenzen  van  Landak  en  doorstroomt  eerst  het  door  vele  Dajaks  
 bewoonde  distrikt  Larah,  hetwelk,  gelijk  wij  elders  breeder  zien  
 zullen,  van 1823—1828  eene  Nederlandsche  assistent-residentie  uit*  
 maakte,  in  welke  te  Sebaloe  en  elders  koffij-tuinen  waren  aange-  
 legd,  doch  sedert  aan  het  bestuur  van  den  Sultan  van  Sambas  
 werd  teruggegeven  en  thans  bijna  geheel  in  de  magt  der  Ghinezen 
 t.  a.  p . ;  vgl.  boven  
 Zie  hier  eenige  andere 
 Dajaks.  
 Totaal. 
 '  20,601  
 36,637. 
 84,000  
 127,000. 
 20,601 
 46,619. 
 J)  Kegeringsbesluit  van  28  Februarij,  1 8 4 6 ,  
 bl.  60. 
 2)  Statistieke  kaart  van  Melvill  van  Carnbee.  
 opgaven. 
 Maleijers.  Chinezen. 
 Yan Grave HS. I ,  bl.  2.  9752  6284 
 Tobias,  bl.  22.  36,000  7000 
 Francis,  bl.  3.  9734  16,284 
 Bij  de  Maleijers  zijn  hier  in  de  opgaven  van  van  Grave  en  Francis  331  
 Boeginezen,  bij  die  van  eerstgemelden  nog  18  Arabieren  geteld.  Trekt men  
 dezen  a f,  dan  blijkt  het  dat  beiden  9403  Maleijers  teilen,  en  dat  beider  
 opgaven  dus  geheel  gelijkvormig  zijn,  behalve  dat  Francis  het  getal  Chinezen  
 naar  gissing  met  een  rond  cijfer  van  10,000  heeft  vermeerderd.  Het  
 eindcijfer  van  Francis  komt  ook  op  200  zielen  na  met  dat  van Melvill  van  
 Carnbee  overeen ,  en  het  verschil  moet  waarschijnlijk  uit  de  bijvoeging  van  
 dat  cijfer  voor  Europeanen  verklaard  worden.  Zoo  zouden  dan  al  de  ge-  
 melde  opgaven,  met  uitzondering  van  de  blijkbaar  veel  te  hoogo  van  Tobias, 
   teruggaan  op  het  cijfer,  bij  de  in  1823  door  van  Grave  verordende  
 telling  verkregen,  ofschoon  die  resident  zelf  de  hem  opgegevene  gefallen  
 wel  24,000  zielen  lager  dan  het  ware  cijfer  stelde.  Van  de  Velde,  bl.  6 6 ,  
 rekent  de  bevolking  van  Sambas  op  96,000  zielen.  
 s)  Van  Kervel,  bl.  190. 
 is.  Bij  Baloe-oedjong  vereenigt  zieh  de  rivier  met  een  zijtak,  die  
 meer  oostwaarts  op  de  grenzen  van  Landak  ontspringt  en  op  
 sommige  kaarten  Simpang  Sambas  heet  *),  en  stroomt  vervolgens  
 voorbij  de  Chinesche  kampong  Ledo,  waar  zij  voor  gewone  rivier-  
 vaartuigen  bevaarbaar  wordt.  Te  Ledo  neemt  zij  de  wateren  op  
 van  eene  kleine  en  onbevaarbare  rivier  van  dienzelfden  naam,  
 längs  welker  oevers  een  pad  gaat  naar  de  Chinesche  kampong  Loe-  
 mar,  ’t  welk,  nu  over  steile  hoogten,  dan  door  diepe  ravijnen  
 loopend,  en  de  rivier  zelve  herhaaldelijk  snijdend,  den  wandelaar  
 tallooze  moeijelijkheden  oplevert  2).  De  Sambas-rivier  vormt  hier  
 de  grensscheiding  tusschen  de  distrikten  Loemar  ten  Westen  en  
 Kendei  ten  Oosten,  en  na  nog  de  Sangouw-rivier  en  een  paar  
 kleinere  stroompjes  te  hebben  opgenomen,  ontvangt  zij  bij  Soeka-  
 lalang  de  wateren  van  de  Kiri-rivier,  die  haar  van  den  berg  Raja  
 op  de  grenzen  van  Serawak  toestroomen.  Tot  dusverre  is  de  al-  
 gemeene  rigting  der  Sambas-rivier  noordwaarts,  maar  hier  buigt  
 zij  zieh  zuid-westwaarts  om  en  volgt  deze  rigting  tot  aan  zee.  Een  
 weinig  lager  bevindt  zieh  een  natuurlijk  kanaal,  Troesan  geheeten,  
 voor  kleine  praauwen  bevaarbaar,  dat  de  rivier  verbindt  met  den  
 regterarm  van  een  harer  takken,  de  kleine  Sambas-rivier  geheeten,  
 met  welke  zij  zieh  slechts  drie  of  vier  uren  boven  hare  monding  
 vereenigt.  Vooraf  neemt  zij  echter  nog  eenige  haar  van  de  Noord-  
 zijde  toevloeijende  kleinere  stroomen,  zooals  de  Boemi  en  Boelan  
 tot  z ieh ,  gelijk  ook  de  kleine  Sambas-rivier,  na  de  zamenvloeijing  
 harer  twee  bovenarmen,  zieh  met  eenige  takken,  zooals  de  Seminis  
 en  andere  voedt,  alvorens  zij  zieh  aan  de  Zuidzijde  in  de  groote  
 rivier  uitstort  3).  De  Seminis-rivier  verdient  hier  opzetttelijke  ver-  
 melding,  omdat  hooger  aan  hare  oevers  de  Chinesche  vestigingen  
 Sebawi  en  Seminis  gelegen  zijn ;  zij  is  bevaarbaar,  ofschoon  door  
 de  tallooze  menigte  boomstammen,  waarmede  zij  bedekt  is,  de  vaart  
 in  hooge  mate  wordt  bemoeijelijkt  4). 
 *)  B.  v.  de  kaart  van  von Derfelden van  Hinderstein. 
 s)  De  Stuers  H S .,  bl.  27. 
 s)  Deze  bijzonderheden  omtrent  den  loop der  Sambas-rivier  bernsten 
 meest  op  de  vergelijking  van  eene  figuratieve  kaart  en  eene afzonderlijke 
 schets  van  de  monding  der  Sambas-rivier  en  den  loop  der  kleine  rivier  
 tot  aan  de  hoofdstad  ,  beide  behoorende  bij  het  rapport  van  den  heer  de  
 Stuers,  met  het  kaartje  van  van  de  Graaif  en  de  kaarten  gevoegd  bij  de  
 „ Verwikkelingen.”  Zie  ook  v.  d.  Velde,  bl.  6 5 ,  Earl,  p.  251. 
 *)  Van  Grave  HS.  I I ,  bl.  2.