
 
        
         
		le au ,  hetwelk  met  plotselinge  steilte  afdaalt;  terwijl  nog  verder  
 oostwaarts  de  Kini-Baloe —  misschien  de  hoogste  berg  van  den  Indischen  
 Archipel  —  den  noordelijken  hoekpilaar  van  het  hoog-ge-  
 bergte  van  Borneo  schijnt  te  vormen  J). 
 Over  den  mineralen  rijkdom  en  de  geschiktheid  voor  cultures  van  
 het  dal  der  Kapoeas  vall  het  voor  als  nog  moeijelijk  te  oordeelen,  
 dewijl  de  geologische  gesteldheid  nog  weinig  onderzocht  i s .  Slechts  
 de  heer  Groll,  die  in  1831  deze  rivier  tot  Salimbouw  bevoer,  heeft  
 daaromtrent  eenige  opmerkingen  medegedeeld.  Gelijk  in  de  Delta,  
 zoo  is  ook  hooger  aan  de  Kapoeas,  op  al  de  gronden  die  periodiek  
 onder  water  staan,  de  oppervlakte  gevormd  door  het  uit  klei  en  fijn  
 zand,  nu  eens  vermengd  ,  dan  gescheiden,  bestaande  s lib ,  ’t  welk  
 veelal  uitnemend  geschikt  is  voor  den  rijstbouw;  de  hoogere  dee-  
 len  zijn  daarentegen  met  een  dünne  laag  zwarte  aarde  bedekt.  
 Daaronder  vindt  men  over  het  geheele  lan d ,  de  heuvels  gedeelte*  
 lijk  uitgezonderd,  een  ouderen  aanspoelingsgrond,  waarvan  klei  
 en  kwarts-rolsteenen  de  hoofdbestanddeelen  vormen.  Het  verschil  
 der  onderlinge  verhouding  en  de  vermenging  met  andere  mineralen  
 doen  groot  verschil  in  uiterlijk  voorkornen  ontstaan.  De  klei  
 is  nu  eens  zuiver  wit,  dan  eens  zwart  door  inmenging  van  zwart  
 zand  of koolhoudende  stof,  dan  weder  door  ijzer-oxyde  geel  of rood-  
 achtig  gekleurd.  Kwarts-  en  andere  rolsteenen  komen  somtijds  
 in  hedden  voor,  nu  eens  ter  grootte  van  kokosnoten  ,  zoodat  de  
 grond  slechts  met  het  houweel  te  hewerken  i s ,  dan  weder  tot  het  
 fijnste  zand  vergruisd;  terwijl  elders  slechts  met  het  vergrootglas  
 eenig  kwartsgruis  onder  de  klei  kan  bespeurd worden.  Goud,ijzer-  
 ertsen,  zwavel-antimonium  en  diamanten  zijn  zeer  ongelijk  in  deze  
 gronden  verspreid  2).  Vele  der  menigvuldige  heuvels,  die  bijna  
 overal  op  eenigen  afstand  van  de  rivier  en  hare  takken  worden  aan-  
 getroffen,  zijn  met  eene  laag  van  1  of  1 |  voet  zwarte  tuinaarde  
 of  leem  van  gele  en  witgrijze  kleur  overdekt,  terwijl  daaronder  
 eerst  grof  zand  en  vervolgens  kwarts-steenen,  met  witte  of  geelach-  
 tige  klei  vermengd,  gevonden  worden,  ’t  Is  in  zoodanig  terrein,  
 dat  het  stofgoud  vooral  wordt  aangetroffen.  De  laag,  waarin  het  
 bevat  i s ,  heeft  eene  dikte  van  12  tot  18  voet  en  rust  zelve  op  
 eene  laag  van  rood  met  wit  gestreept  leem.  De  Chinesche  gravers 
 *)  Zie  Junghuhn ,  Java ,  deszelfs  gedaante ,  bekleeding  en  structuur ,  
 2 äe  A fd .,  bl.  1 2 9 2 ,  1293. 
 ’)  Groll  aanteek.  op  van  Lijnden  N.  T . ,  bl.  5 5 5 ,  556. 
 beschouwen  Sekadouw,  Sintang  en  Silat  als  de  landen,  die  het  
 rijkst  aan  dit  metaal  zijn  1).  IJzer-oxyde-hydraat  en  ijzer-pyriet  is  
 overal  met  de  klei  van  den  ouderen  aangespoelden  grond  vermengd;  
 doch  alleen  aan  de  Seberoeang  boven  Silat  en  in  Soeheid  wordt  
 ijzeroer  gezuiverd  en  bewerkt  2).  Antimonium  komt  voor  aan  de  
 Sekajam  en  Merengkiang  in  Sangouw  en  aan  de  Melawi  en  Katoe-  
 ngouw  in  Sintang.  Of  de  landen  längs  de  Kapoeas  ook  koper  en  
 tin  bevatten  is  nog  onzeker 3).  Diamanten  komen  het  meest  in 
 de  bovenlanden  van  Landak  en  Sangouw  voor;  wij  zullen  er  in 
 een  volgend  hoofdstuk  nader  bij  stilstaan.  Onder  de  overige  mineralen  
 merkt  men  o p :  roode  steenen  met  het  aanzien  van  gebroken  
 tigchels,  soms  verspreid,  maar  meestal  in  horizontale  lagen  voorko-  
 mende;  regtopsta&nde  lagen  koolhoudend  zand,  geheel  tusschen  
 goudgrond  ingesloten,  aan  de  Tjempedeh,  in  het  gebied  van  Tajan;  
 afgeronde  stukjes  steenkool  in  de  diamantmijnen  aan  het  riviertje  
 Ingis  boven  Sangouw  en  in  de  goudmijnen  van  Sintang.  De  dikte  
 van  deze  geheele  laag  aangespoelden  grond  is  zeer  ongelijk,  daar  vele  
 der  kleine  heuvels,  die  het  golvend  terrein  maken,  er  geheel  uit  
 bestaan,  terwijl  zij  op  andere  plaatsen  of  weggespoeld  of  nimmer 
 voorhanden  is  geweest.  Daar  het goud,  ofschoon  de  zwaarste  stof, 
 echter  meestal  gelijkmatig  door  de  massa  verspreid  is ,  en  men  in  
 de  goudmijnen  zeer  duidelijk  horizontale  lagen  van  verschillende  
 zamenstelling  onderscheiden  k an ,  is  het  niet  twijfelachtig  of  deze  
 grond  is  bezinksel  van  water,  stroomende  met  ongelijke  snelheid  en  
 afwisselende  rigting,  en  wel  zöö,  dat  zelfs  in  het  algemeen  aan-  
 gaande  de  streek,  waarvan  het  kwam,  niets  met  zekerheid  te  bepa-  
 len  valt  4). 
 Onder  deze  laag  vindt  men  gronden  en  gesteenten  van  meerde-  
 re n ,  doch  onderling  weder  verschillenden  ouderdom.  De  heer  Groll  
 had  het geluk  niet  fossiele  dieren  of planten  onder  de  oogen  te  krij-  
 gen,  die  hem  in  het  bepalen  van  den  ouderdom  hadden  kunnen  
 behulpzaam  zijn.  Vele  heuvels  bestaan  uit  klei  en  zandsteen,  dui- 
 *)  Van Lijnden  N.  T ., bl.  557. Over  de  goudwassching  zal  ik  later 
 spreken  bij  de  beschrijving der Chinesche  mijndtablissementen. 
 *)  Van Lijnden  N.  T ., bl.  5 5 7 ,  613. 
 *)  Van Lijnden N.  T . , bl.  557,  558 , Rapporten  betreffende de exploitatie  
 der  mijnen  in  N.  I.  in  Natuurk.  Tijdschr.  v.  N.  I.  jaarg.  I I ,  bl.  103,  
 Hartmann,  HS.  I I ,  bl.  2 ,  spreekt  van  tin  in  het  gebied  van  Tajan  en  
 Sangouw,  doch  wat  het  laatste  betreff  twijfelachtig. 
 *)  Groll  aanteek.  op  van  Lijnden  N.  T . ,  bl.  556.