
 
        
         
		Batoegal,  de  zoon  van  een  djin  of  halfgod,  was,  als  een  andere  
 Arion,  door  een  grooten  visch  naar  een  dezer  eilanden  gedragen,  
 en  had  zieh  door  zijne  schoone  gestalte  en  zijn vriendelijk  voorko-  
 men zoozeer  de  gunst der  bewoners  verworven,  dat  hij  er  tot  vorst  
 werd  uitgeroepen.  Batoegal,  wien  geen  duurzaam  verblijf  aan  vasten  
 wal  gegund  was,  aleer  hij  eene  maagd  als  gade  zou  gevonden  
 hebben,  die  hem  met  de  aarde  verbond,  weigerde  en  liet  zieh  
 slechts  met  moeite  bewegen  eenigen  tijd  in  hun  midden  te  vertoe-  
 ven.  Hij  bouwde  eene  woning  op  eene  in  zee  uitstekende  ro ts ,  
 die  kort  daarna  door  een  geweldigen  storm  werd  losgerukt.  Op  
 het  drijvend  eilandje  stond  een  prächtigen  boom,  en  de  djin,  door  
 een  onweerstaanbaren  drang  geleid,  zette  zieh  daaronder  neder.  
 Hier  viel  hij  in  een  diepen  slaap,  die  onderscheidene  weken  duurde.  
 Toen  hij  ontwaakte  had  zieh  het  eilandje  aan  den  zuid-westelijken  
 hoek  van  Groot-Karimata  gehecht.  Maar  hoe  groot was  zijn  schrik en  
 ontzetting,  toen  hij  bespeurde,  dat  zijne  voeten  met  de  wortels  van  
 den  boom  waren  ineengegroeid,  zoodat  hij  ,  ofschoon  door  hevigen  
 honger  en  dorst  gekweld,  zieh  buiten  staat  vond  zijne  plaats  te  
 verlaten.  Doch  terwijl  hij  in  bittere  klagten  uitbarst,  Buigen  zieh de  
 takken  van  den  boom  en  reiken  hem  sappige  en  geurige  vruchten.  
 Batoegal  drukt,  in  vervoering,  den  boom,  die  hem  gelaafd  h ad ,  
 in  de  armen.  Eensklaps  zijn  stam  en  takken  en  bladeren  en  
 vruchten  verdwenen,*en  hij  houdt  eene  jonge  en  schoone  prinses  
 omklemd,  wier  bevrijding  hem  tevens  van  den  dwang,  om  steeds  
 op  den  oceaan  rond  te  zwerven,  ontsloeg.  Zij  werden  echtgenoo-  
 ten  en  zagen  zieh  op  de  Karimata-eilanden  als  Vorst  en  Vorstin 
 erkend  en  geeerd  1). 
 Keeren  wij  na  deze  kleine  uitweiding  terug  tot  de  vorsten  van  
 Sukkadana.  Panembahan  Bandala  werd  begraven  op  den  Boekit-  
 L a u t,  en  ,  volgens  de  omstandigste  berigten,  daar  zijn  zoon  nog  
 minderjarig  wa s,  opgevolgd  door  zijn  broeder  Pangeran  Anom  2) ,  
 die  echter,  daar  hij  na  zijnen  dood  Marhoem  Ratoe  (wijlen  de  
 Koning)  genoemd  werd,  niet  enkel  als  rijksbestuurder,  maar  als 
 *)  G.  Müller,  bl.  3 6 3 ,  364.  De  oordeelkundige  lezer  zal  gemakkelijk  
 de  reden  bevroeden  van  een  paar  kleine  veranderingen,  die  ik  in  het  verhaal  
 heb  gebragt.  _ 
 ä)  G.  Müller  sehrijft  „ Akom,”  bl.  328  v r .,  doch  dit  iS i  zeker  een  
 misslag.  De  titel  Pangeran  Anom  is  bekend,  en  „Anom”  is  een  Ja-  
 vaansch  woord,  dat  jo n g   beteekent. 
 souvereine  vorst  moet  worden  aangemerkt.  Hij  schijnt  daarom  
 dezelfde  te  zijn  die  elders  Panembaham  Sukkadana  heet,  ofschoon  
 er  een  verschil  blijft  bestaan  in  zooverre  deze  als  de  zoon,  niet  
 als  de  broeder,  van  Panembahan  Bandala  wordt  voorgesteld  x).  Hoe  
 het  zij  de  nieuwe  vorst  regeerde  voorspoedig,  hij  vergrootte  Kota-  
 lama/i" en  verwierf  zieh  grooten  krijgsroem.  Het  gewigtigste  feit  
 zijner  regering  is  ongetwijfeld  zijn  oorlog  met  Sintang.  Het  hoofd  
 van  dat  gewest,  Poetan,  was  de  laatste  mannelijke  spruit  uit  een  
 oud  Dajaksch  geslacht,  en  had  eene  eenige  dochter,  die  door  Pangeran  
 Anom  ten  huwelijk  werd  begeerd.  Poetan  beloofde  hem  bare  
 h an d ,  mits  de  Pangeran  h em ,  naar  oud  gebruik,  binnen  twee  
 maanden  het  bruidsgeschenk  zond,  uit  een  gouden  bloemruiker  ter  
 waarde  van  vijf  bongkal  bestaande.  Pangeran  Anom  liet  een  zwa-  
 ren  gouden  ruiker  maken  en  zette  op  de  middelste  bloem  een  grooten  
 diamant,  waarop  hij  naar  Sintang  reisde  om  zijne  bruid  af  te  
 h a len ;  doch  haar  trouwlooze  vader  had  haar  inmiddels  aan  een  
 anderen  vorst  uitgehuwelijkt  2).  Ziedende  van  gramschap  keerde  
 Pangeran  Anom  terug  en  verklaarde  den  oorlog  aan  Sintang.  Met  
 een  groot  aäntal  praauwen  liep  hij  de  Karbouw-rivier  uit  en  voer  
 längs  de  Mendouw  naar  de  binnenlanden,  Sangouw  voorbij  ,  en  
 de  vorsten  van  Sekadouw,  Sepouw  en  Blitang  noodzakende,  om  
 gemeene  zaak.met  hem  te  maken,  tenzij  zij  de  kracht  zijner  wa-  
 penen  wilden  ondervinden.  Al  deze  staatjes,  wier  namen  tot  
 dusverre  in  de  geschiedenis  niet  voorkwamen,  moeten  waarschijn-  
 lijk  als  kolouien  van  het  rijk  van  Sukkadana,  onder  het  bestuur  
 van  leden  van  het  daar  heerschende  geslacht,  beschouwd  worden.  
 Het  geschiedverhaal  voegt  er  b ij,  dat  Sangouw  toen  nog geene andere  
 vorsten  had,  dan  dehoofden  der  Dajaks;  doch  dit  is  moeijelijk  over-  
 een  te  brengen  met  hetgeen  reeds  boven  3)  over  de  afkomst  van  het  
 vorstelijk  geslacht  van  Sangouw  is  aangemerkt.  Toen  de  vereenigde  
 vloot voor Sintang was gekomen, raadpleegde de bevelhebber, Panglima  
 Djamar,  zijne  soerat  koetika  (orakel-boeken),  en  bevond  dat  hem  de  
 dood  wachtte,  zoo  hij  nog dien dag den aanval  begon.  Doch  de  vurige  
 Pangeran  Anom liet zieh daardoor niet weerhouden,  en de wapenen op-  
 nemende,  plaatste  hij  zieh  aan  het  hoofd  van  zijn  krijgsvolk,  tcr- 
 *)  Netscher,  bl.  14;  vgl.  de  noot,  bl.  21. 
 *)  G.  Müller,  bl.  3 2 9 ,  noemt  hem  „Ria  Meleh,  een  vorst  van  Maloa.”  
 Is  dit  ook  soms  Meliouw ? 
 s)  Zie  bl.  188.  Vgl.  in  het  algemeen  over  de  afkomst  der  bovenland-  
 sche  vorsten-geslachten  van  Lijnden  N.  T . ,  bl.  625. 
 / I .   19 
 x  M H  i S s l