
 
        
         
		ten.  Aan  den  ingang  ligt  het  eilandje  Datoe,  welks  noordelijke  
 punt  slechts  door  een  kanaal  van  600  voet  breedte  en  4   ä  5  voet  
 diepte  van  den  wal  is  gescheiden.  Het  bestaat  uit  een  heuvel,  die  
 omtrent  200  voet  hoog  en  tot  aan  den  top  met  zware  boomen  be-  
 dekt  is.  Het  noordelijk  gedeelte  heeft  een  kleine  vlakte  met  een  
 zacht  glooijend  strand;  aan  de  Zuid-zijde  is  het  met  hooge  graniet-  
 rotsen  omringd.  In  de  schaduw  eeniger  wilde  notenmuskaatboo-  
 men  van  buitengewone  grootte  liggen  hier  de  heilige  graven  van  
 drie  pandita sT Mohammed,  Ali  en  Hoesein,  op  welke  men  de  ge-  
 wijde  hoenders  ziet  rondloopen,  die  h u n ,  zelfs  door  de  zwervende  
 zeeroovers,  als  offers  worden  gebragt.  De  omtrek  der  bogt,  die  
 °°k  zelve  den  naam  van  bogt  Datoe  draagt,  wordt  vooral  tot  inza-  
 meling  van  het  hier  zeer  menigvuldige  kajoe  gahroe  bezocht 
 Wat  verder  in  zee  liggen  op  deze  hoogte  de  eilandjes  Tjampe-  
 d ak ,  die  ongetwijfeld  den  naam  hebben  naar  den  hier  veelvuldig  
 voorkomenden  vruchtboom ,  onder  den  naam  van  tjampedak  (arto-  
 carpus  polyphema). bekend.  Deze  boom  is  verwant  met  den  nangka;  
 het  vleesch  der  vruchten  eet  men  raauw,  maar  de  pitten  worden  
 afgekookt  en  geroost  genuttigd  2).  De  genoemde  eilandjes  zijn  
 twee  in  getal  en  worden  naar  het  verschil  hunner  ligging  Tjam-  
 pedak-laut  en  Tjampedak-darat,  d.  i.  zee-  en  land-Tjampedak  ge-  
 heeten  3).  Op  eenigen  afstand  zuid-westwaarts  van  deze  eilanden  
 ligt  Poelo  Djoanta,  en  eene  Duitsche  mijl  zuid-oostwaarts  vandaar  
 de  klip  Karang-boerong  (vogelklip),.  die  zieh  15  ä  18  voeten  boven  
 het  water  verheft,  en  door  de  witkleurige  vogelmest,  die  haar  be-  
 d ek t,  zelfs  bij  nacht  van  verre  zigtbaar  is  4). 
 Digter  bij  de  kust,  en  schuins  tegen over  den  mond  der  Sidoehrivier, 
   ligt  het  eilandje  Sampadian  5) ,  een  digt  begroeide  heuvel  
 van  omtrent  500  voeten  hoogte,  rijkelijk  van  zoet  water  en  eetbare  
 vruchten  voorzien.  Men  vindt  er  den  tjampedak,  den  nibong-palm  ,  
 den  koelit-lawang,  den  naga-boom,  den  struik  trankenan  en  de 
 *)  G.  Maller,  bl.  2 5 3 ,  254. 
 )  Hasskarl,  Aanteekeningen  over  het  nut  door  de  bewoners  van  Java  
 aan  eenige  planten  toegeschreven,  bl.  116. 
 3)  G.  Müller,  bl.  2 5 2 ,  253. 
 4)  G.  Müller,  bl.  2 4 0 ,  241. 
 6)  Of  Sambadin,  zoo  als  deze  naam  luidt  in  het  regeringsbesluit  van  
 18  Febr.  1 8 4 6 ,  bij  Temminck,  p.  152.  Bovendien  wordt  daar  een  Sam-  
 badin-Iaut  en  een  Sambadin-darat  onderscheiden.  Het  in  den  tekst bedoelde  
 is  het  eerste  en  het  andere  schijnt  van  weini" "belang.  /   / 
 €_-»  -w 
 slingerplant  seraja,  die  wij  allen  reeds  hebben  leeren  kennen.  Aan  
 den  zuidelijken  hoek  verhelfen  zieh  groote  rotsen  boven  het  water,  
 die  gedeeltelijk  met  boomen  bedekt  zijn  en  ongeveer  400  vademen  
 in  zee  loopen.  Vischreigers,  ijsvogels,  h erten ,  wilde  zwijnen  en  
 schildpadden  worden  zoowel  op  dit  eiland  als  op  het  naburige  
 strand  in  overvloed  gevonden  1). 
 De  Sidoeh-rivier,  ook  Doelah-Sidoeh  geheeten,  ontspringt  omtrent  
 20  uren  ver  in  het  hooge  gebergte,  en  voert  met  snellen  stroom  
 een  bruinrood  en  drinkbaar,  maar  sterk  met  ijzerdeelen  bezwangerd,  
 water  af,  dat  nog  op  een  vierde  uurs  afstand  van  den  mond  in  zee  
 kan  onderscheiden worden.  De  ingang  is  160  ä  180  voet  breed,  en  
 het  water  heeft  aldaar  eene  diepte  van  7  ä  8  voet,  maar  hooger  op  
 van  verscheidene  vademen.  De  oevers  zijn  met  bakon-  en  boeteh-  
 boomen  bezet;  de  nipa  is  er  zeldzaam,  een  bewijs  dat  het  land  
 vroeger  is  bewoond  geweest.  Inderdaad  waren  hier  vroeger  Maleijers  
 gevestigd,  en  ziet  men  in  den  omtrek,  ook  op  het  eiland  Sampadian, 
   vele  graven,  die  als  sporen  van  den  voormaligen  bloei  dezer  
 streek  kunnen  beschouwd  worden.  Op  het  voorgebergte  Tandjong  
 pada  Goenong,  ten  Noorden  der  rivier,  liggen  onder  andere  de  kera-  
 mats  van  twee  Islamietische  heiligen,  Padri  Doelah  en  Ahmed.  De  
 hoenders,  die  hier  als  olfers  gebragt  en  vrijgelaten  worden,  hebben  
 zieh  in  in  de  wildernis  voortgeplant  en  strekken  vaak  den  leguanen  
 tot  voedsel.  Thans  moet  men  de  rivier  twee  ä  drie  dagen  oproei-  
 je n ,  om  eene  Dajaksche  bevolking  te  vinden,  op  een  paarduizend  
 weerbare  mannen  geschat,  die  zieh  hier  op  het  bewerken  en  smel-  
 ten  van  het  ijzererts  toeleggen ,  hetwelk  in  'staven  van  15  tot  20  
 pond  te  Pontianak  en  elders  wordt  te  koop  gebragt  2). 
 Wij  hebben  hier  de  grenzen  van  het  landschap  Matan  bereikt;  
 doch  alvorens  tot  de  beschrijving  daarvan  over  te  gaan,  zij  mij  een  
 kleine  uitstap  gegund  naar  den  Archipel  van  Karimata,  eene  groep  
 van  meer dan  zestig  eilanden,  die vöör de  gansche  groote  bogt,  welke  
 zieh  van  Tandjong  Satei  tot  den  mond  der  Pawan-rivier  uilstrekt,  
 tusschen  1°  1 1'  en  1°  46'  Z.  B.  en  ongeveer  tusseken  108°  40'  
 en  109°  25'  3)  0.  L.  van  Greenwich  zijn  gelegen.  Van  al  de 
 *)  G.  Müller, bl. 2 5 0 ,  252. 
 2)  G.  Maller, bl. 2 5 0 ,  2 5 1 ,  3 0 0 ,  302. 
 3)  G.  Müller, bl. 360,  Staat  108°  49'  en  109° 58',  en Temminck  copieert  
 dit,  bl.  428; doch  behalve  dat  deze  bepaling  noch  met  de  beste kaarten, 
   noch  met  Müllers  eigene  opgave  omtrent  de  ligging  der  bijzondere