
 
        
         
		ZEVENDE  HOOFDSTUR. 
 Grenzen  en  bevolking  van  Matan.  —  Vrije  Dajaks.  —  De  diamant  Danan  
 Radja.  —  Luchtsgesteldheid  ,  voorthrengselen  en  handel  van  Matan.  —  De  
 monden  der  Pawan-rivier.  —  De  kampong  Katapan.  —  De  kampong  Kajoeng  
 of  Matan.  — De Laoer  cn  vordere  boventakken  der  Pawan-rivier.  —  Tooneelen  
 nabij  de  Kajoeng-rivier.  —  De  Westkust  van  Matan  en  de  Kandawangan-  
 rivier.  —  Ui vieren  der  Zuidkust.  —  Het  landschap  Djellei. 
 Mijne  beschrijving  is  thans  genaderd  tot  het  uitgestrekte  gebied  
 van  Matan,  dat  alleen  schier  de  uitgestrektheid  van  ons  geheele  
 vaderland  evenaart.  Van  alle  deelen  van  Borneo’s  Westkust  is  dit  
 het  minst  bekende,  en  de  gewesten  bezuiden  de  Pawan-rivier  zijn  
 uiterst  zeldzaam  door  Europeanen  bezocht  en  zeker  nimmer  regel-  
 matig  opgenomen  en  beschreven. 
 Het  landschap  Matan  ligt  niet  gebeel  ten  Zuiden  van  Simpang  en  
 Sukkadana;  het  springt  ook  längs  de  oostelijke  grenzen  van  eerst-  
 genoemden  Staat  noordwaarts  vooruit,  totdat  het  bij  den  berg  Mahm  
 de  grenzen  van  Sekadouw  en  Sepahoe  raakt.  Vormt  in  het  alge-  
 meen  het  Palongan-gebergte,  als  de  waterscheiding  tusschen  de  Simpang 
   en  Pawan-rivieren,  de  grens  tegen  Simpang  en  Matan,  meer  
 bepaald  kan  men  als  zoodanig  eene  lijn  aanmerken,  die  längs  den  
 regterarm  der  Pawan-rivier,  de  Laur of  Laoer geheeten,  tot  aan  bare  
 vereeniging  met  de  Lehakan  in  de  rigting  van  het  Noorden  naar het  
 Zuiden loopt,  dan  zieh,  den  loop  der  Lehakan  volgende,  westwaarts  
 wendt,  en  over  den  top  van  den  berg  Roman  en  daarna  längs  de  
 Sidoeh-rivier  zieh  in  dezelfde  rigting  tot  aan  de  zee  voortzet.  Het  
 noordelijk,  achter  Simpang  vooruitspringend  deel  van  Matan  heeflt  
 tot  oostelijke  grens  de  waterscheiding  tusschen  de  Pawan-  en  de  
 Pinoe-rivier  tot  aan  den  berg  Pembaringan-badak.  Van  hier  af  
 maakt  eene  lijn,  zuidwaarts  over  de  bergtoppen  Batoe-hadji  en  Penampoengan  
 tot  aan  de  Zuidkust  voortloopende,  de  grens  uit  tusschen  
 Matan  en  het  gebied  van  Rota-waringin  J). 
 De  bevolking  van  het  uitgebreide  in  deze  grenzen  begrepen  gewest  
 is  slechts  bij  benadering  te  bepalen.  Zij  wordt  door  den  heer  
 Melvill  van  Carnbee  op  68,330  zielen  geschat  2).  Deze  sebatting  
 is  veel  lager,  maar  waarschijnlijk  nader  aan  de  waarheid,  dan  die  
 van  den  heer  Müller,  die,  bij  zijne  berekening  alleen  de  weerbare  
 en  voor  den  arbeid  geschikte  mannen  teilende,  840  Maleijers,  1680  
 Orang-boekit,  100 Boeginezen,  12 Arabieren,  22 Chinezen en 12,000  
 aan  den  Vorst van  Matan  onderworpen  Dajaks,  en  dus een  totaal  van  
 ongeveer 13,000 mannen  verkrijgt,  welke  hij met hunne huisgezinnen  
 op  38  a  40,000  zielen  stelt;  maar  bovendien  eene  nagenoeg  vrije  
 Dajaksche  bevolking  van  30 ä  35,000  mannen,  of,  met  hunne  huisgezinnen, 
  80,000 zielen  aanneemt, zoodat  het generaal  totaal 120,000  
 zou  bedragen  3).  De  Dajaks  in  het  gebied  van  Matan  schijnen  in-  
 derdaad  vrij  talrijk  te  zijn;  de  zendeling  Thomson  vond  de  distric-  
 ten  längs  de  bovenarmen  der  Pawan-rivier  veel  sterker  bevolkt,  
 dan  hij  verwacht  had  4).  En  evenzeer  blijkt  het  uit  verschillende  
 getuigenissen, dat  een  groot  deel dezer Dajaksche  bevolking,  met  name  
 die  van  de  oostelijke  districten,  slechts  in  naam  aan  de  Matansche  
 vorsten  onderworpen  is ,  dat  zij  hun  geene  belastingen  betaalt  en  
 ten  hoogste  hun  door  den  handel  eenig  voordeel  verschaft,  en  dat  
 zij  ,  van  de  verdrukking  der  Maleijers  bevrijd,  een  gezonder  en  
 sterker  voorkomen  en  meer  onafhankelijk  karakter  bezit  en  een  
 hoogeren  graad  van  welvaart  geniet,  dan  gewoonlijk  met  de  Dajaks  
 der  Westkust  het  geval  is  5). 
 Van  den  Panembahan  van  Matan  kan  men  nög  getuigen,  wat  de  
 heer  Tobias  van  den  laatsten  Sultan  van  dat  rijk  verzekerde,  dat  
 hij  de  ärmste,  onbeschaafdste  en  ellendigste  van  al  de  vorsten  in  
 den  oosterschen  Archipel  is  6).  Nogtans  is  deze  Vorst,  zoo  men  
 zieh  op  het  volksgeloof mag  verlaten,  als  afslammeling  en erfgenaam 
 *)  Volgens  de  kaart  van  Melvill  van  Carnbée  en  ten  deele volgens  het 
 regeringsbesluit  van  28  Febr.  1 846, bij  Temminck,  p.  153. 
 *)  Zie  zijne  statistieke  kaart. 
 3)  G.  Muller,  bl.  299—302.  Tobias,  bl.  2 2 ,  stelt  de  bevolking  nog  
 hooger,  t.  w.  op  150,000  Dajaks,  16,500  Maleyers,  20  Chinezen,  en  
 daarbÿ  nog  3800  inwoners  voor  Kandawangan,  te  zamen  170,320. 
 *)  Thomson,  p.  147. 
 ’)  G.  Muller,  bl.  2 8 4 ,  2 9 8 ,  Tobias W .,  bl.  5 ,  Thomson,  p.  147, 148. 
 e)  Tobias,  bl.  6.