
 
        
         
		TWEEDE  HOOFDSTUK. 
 Rigting  van  de  boven-Kapoeas.  —  Hydrographische  bijîonderhedcn. — Hoogte  
 en  gedaante  der  bergen  in  het  Kapoeas-gebied.  —  Het  Maleische  meir.  —  De  
 grensgebergten.  —  Minerale  rijkdom  van  het  gebied  der  Boven-Kapoeas.  —  
 Steenkolen.  —  Vegetatie.  —  Rijstbouw.  —  Andere  kultnres.  —  Verlaten  vesti-  
 gingen.  —  Dieren.  —  Klimaat. 
 Wij  zullen  thans  in  de  verbeelding  de  Kapoeas-rivier  opvaren  van  
 het punt,  waar zij  bij  Poelo  Separo  de  alluviale  strandvlakte  betreedt.  
 Ons  tegenwoordig  bezoek  zal  echter  vluglig  zijn  en  slechts  strek-  
 ken  om  ons  een  overzigt  van  de  landen  längs  bare  oevers  en  hunne  
 natuurlijke  gesteldheid  te  verschaffen ;  later  zal  zieh  de  gelegenheid  
 voordoen  ,  om  met  de  bevolking,  hare  zeden  en  bestuur  meer  in  
 bijzonderheden  bekend  te  worden. 
 De  rigting  die  men  volgt,  de  Kapoeas  opvarende,  is  in  het  alge-  
 meen  oost-  en  noord-oostwaarts.  Zoo  men  de  talrijke  bogteu  buiten  
 aanmerking  laat,  is  de  rigting  van  Poelo  Separo  tot  Meliouw  ooste-  
 lijk,  en  van  daar  tot  Sangouw,  op  110'  40'  37"  Ooster-lengte  van  
 Greenwich,  noord-oostelijk.  Van  Sangouw  tot  Sintang,  op  111°  32'  
 30" Ooster-lengte,  kronkelt  de waterweg  nagenoeg  onder  den  evenaar  
 voort,  doch  van  daar  tot  Boenoet  volgt  bij  weder  over  het algemeen  
 eene  noord-oostwaartsche  rigting.  De  hoofdpunlen  Pontianak,  Sangouw, 
   Sintang  en  Boenoet  zijn  ,  met  berekening  alleen  der  groote  
 krommingen,  84,  33  en  73  paal  van  elkander  verwijderd,  en  liggen  
 dus ongeveer op  gelijken  afstand  van  elkander  als  Rotterdam,  Wezel,  
 Keulen  en Bingen  *).  De  rivier  blijft  in  regenachtige  jaren  schier  het  
 gansche jaar  door  met  groote  praauwen  of  bandongs  van  4   à  3  voet  
 diepgang  tot  drie  of vier  dagen  boven  Boenoet  bevaarbaar.  Bij  groote 
 *)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  5 4 0 ,  5 4 1 ,  545.  Voor  de  breedte  van  Sintang  
 vond  de  luit.  ter  zee  Bouman  in  1823  0“  23'  N.  B. ;  doch  de  latere  
 kaarten  plaatsen  deze  negerie  digter  bij  de  linie. 
 dtoegle  wordt  dit  echter  geheel  anders,  en  kan  men  met  vaartuigen  
 van  die  grootte  niet  veel  hooger  komen  dan  het  eilandje  Tajan,  nog  
 beneden  Meliouw  door  de  rivier  gevormd.  In  den  regentijd  zweit  
 dè  stroom  soms  geweldig  aan ,  zoodat  omstreeks  Sintang  het  ver-  
 schil  tusschen  den  hoogsten  en  laagsten  waterstand  zeker  wel  30  
 voet,  en  hooger  op  nog  meer  bedraagt  1).  Te  Sintang  neemt  de  
 Kapoeas  de  wateren  op  van  de  Melawi,  verreweg  den  grootsten  der  
 haar  cijnsbare  stroomen,  die  daarom  ook  simpang-kanan  of  regter-  
 arm  genoemd  wordt,  terwijl  het  bovendeel  der  Kapoeas  zelve  in  
 tegenoverstelling  simpang-kiri  of  linker-arm  heet.  Tot  regt  verstand  
 dezer  uitdrukkingen  dient,  dat  de  Maleijers  regts  en  links  rekenen  
 van  de  monding  opvarende,  zoodat  wij  naar  ons  spraakgebruik  de  
 namen  zouden  moeten  omkeeren  2).  Even  boven  de  vereeniging  
 bedraagt  de  breedte  der  Kapoeas  reeds  1072  voet,  doch  van  het  fort  
 dat  te  Sintang  aan  het  punt  der  zamenvloeijing  gebouwd  is,  meet  
 men  1770  voet  tot  aan  de  overzijde  der  Kapoeas  en  2420  tot  aan  
 de  overzijde  der  Melawi  3).  Van  Boenoet  tot  Sintang  gaat  er  weinig  
 stroom,  doch  van  daar  benedenwaarts  is  deze  veel  sterker.  De  
 werking  van  eb  en  vloed  word  regelmatig  tot  Tajan,  en  in  het  
 drooge  jaargetijde,  naar  men  verzekert,  zelfs  te  Sangouw  waarge-  
 nomen.  Boven  Sintang  maakt  de  Kapoeas  geweldige  kronkelingen,  
 die  echter  ten  deele  door  het  bevaren  der  zoogenaamde  bintas  of  
 kanalen  kunnen  vermeden  worden,  waarvan  de  voornaamste  boven  
 Salimbouw  worden  aangetroffen  4). 
 Over  de  gansche  lengte  van  de  Kapoeas  vloeijen  haar  van  de  
 bergen,  die  haar  stroomgebied  begrenzen,  eene  verbazende  menigte'  
 deels  zeer  aanzienlijke  rivieren  toe,  die  de  watermassa,  welke  zij  
 naar  zee  draagt,  met  ontzaggelijken  toevoer  voeden.  Vele  van  deze  
 rivieren,  die  wij  beneden  bij  name  zullen  leeren  kennen,  hebben  
 een  zwart  of  koffijkleurig  water,  welke  eigenaardigbeid  aan  plant-  
 aardige  beslanddeelen  moet  worden  toegeschreven.  Von  Humboldt  
 merkte  in  Amerika  o p ,  dat  in  de  zwarte  wateren  noch  visschen  
 noch  krokodillen > gevonden  worden,  doch  op  Borneo  hebben  zij  
 overvloe*d  aan  beiden  5). 
 *)  Yan Lijnden  N.  T.,  bl.  5 4 4 ,  546. 
 2)  Van Lijnden  N.  T .,  bl. 553. 
 3)  Groll  aant.  op  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  544. 
 *)  Van Lijnden  N.  T . ,   bl.  5 4 4 ,  545. 
 3)  Van Lijnden  N.  T .,  bl.  553.