
 
        
         
		grond  in  deze  streken  paal.en  perk  stelle  x).  Dat  h et,  bij  deze  
 gesteldheid  van  het  terrein,  gedurende  het  regensaizoen  onmogelijk  
 en  altijd  hoogst  bezwaarlijk  is ,  anders  dan  längs  de  rivieren  in  de  
 binnenlanden  van  Borneo  door  te  dringen,  is  gemakkelijk  te  bevroe-  
 den  en  als  eene  der  redenen  aan  te  merken,  waarom  voor  de  ken-  
 nis  der  inwendige  deelen  van  dit  eiland  tot  dusverre  zoo  weinig  
 geleverd  is. 
 Onder  de  meiren  van  Borneo  wordt  dat  van  Kini-baloe  nabij  den  
 Noord-oosthoek  voor  het  grootste  gehouden.  In  het  gebied  van  
 Banjer-massin  vindt  men,  nevens  vele  kleinere,  de  meiren  Babei  en  
 Paminggir,  van  welke  het  laatste  met  die  van  Panggan  en  Telaga  
 te  zamen  hangt  2).  In  de  Westelijke  Afdeeling  zullen  wij  de  met  
 elkander  in  verbinding  staande  meiren  Loewar  of  Soembah  en  Se-  
 riang  leeren  kennen,  van  welke  het  cerste,  in  1823  ontdekt,  ter  
 eere  van  den  Gouverneur-Generaal  den  naam  van  Meir  van  der  
 Capellen  ontving.  In  de  binnenlanden  van  Koetei  op  de  Oostkust  
 ligt  het  meer  Djempang.  Al  deze  meiren,  benevens  een  aantal  
 kleinere  of  minder  bekende,  bevatten,  zoowel  als  de  tallooze  stroo-  
 men  en  de  zee  längs  de  ku sten ,  een  verbazenden  overvloed  van  
 uitmuntende  visch.  Dr.  Bleeker,  die  zieh  sedert  eenige  jaren  met  
 grooten  ijver  op  de  kennis  der  visschen  van  Borneo  heeft  toege-  
 legd,  heeft  thans  reeds  176  soorten  in  de  wateren  van  dit  eiland  
 voorkomende  beschreven  3). 
 »Bij  elke  groep  rotsen  aan  de  kust,”  regt  een  reiziger,  »ziet  
 men  groote  scharen  van  fraai  gekleurde  visschen  speien  en  onder  
 het  wier  en  de  koraalgewassen  schieten,  sommige  met  zwarte  
 en  oranje  strepen,  andere  hemelsblaauw  en  met  doorschijnende  
 vinnen,  eenige  geel,  en  weder  andere  die  in  schitterende  ldeuren  
 de  papegaaijen  en  lori’s  der  bosschen  evenaren”  4).  Onder  de  zoet-  
 water-visschen  verdient  de  menigvuldig  voorkomende  osteoglossum 
 ‘)  Tobias  W .,  bl.  1 2 ,  G.  Müller,  bl.  2 2 2 ,  3 6 0 ,  2 8 5 ,  Roorda  van  
 Eysinga,  Aardrijksbesohrijving,  bl.  71. 
 3)  Sai.  Müller,  bl.  351  ,  363. 
 a)  Zie  de  volledige  ly st  Bleeker,  Y I ,  bl.  411—415. 
 *)  Adams,  p.  257. 
 formosum  wegens  zijne  schoone  groene  kleur  en  oranje-gele  vinnen  
 eene  bijzondere  vermelding  l).  Onder  de  visschen  die  aan  de  
 stranden  leven  is  wel  de  zonderlingste  periophthalmus  borneensis,  
 dien  de  Engelsche  matrozen  »jumping  Johnny”  (springend  Jantje)  
 noemen,  dewijl  hij  door  zijne  wonderlijke  sprongen  den  kikvorsch  
 evenaart  en  door  middel  zijner  borstvinnen  in  de  verwarde  wortels  
 der  mangroven  k lim t,  om  er  zijne  prooi  te  bereiken  2).  Niet  
 minder  merkwaardig  is  de  orgel-visch,  eene  soort  van  pogonias,  die  
 een  luid,  eentoonig,  zingend  geluid  maakt,  dat  nu  eens  rijst,  dan  
 zinkt  en  wegsterft,  en  soms  als  uit  den  bodem  der  schepen  schijnt  
 op  te  komen  3).  Ook  verdient  nog  een  visch  vermelding',  dien  vaak  
 de  Maleijers  voor  hun  vermaak  in  watervaten  houden;  wanneer  hij  
 toornig  wordt  verändert  hij  oogenblikkelijk  van  kleur,  zoodat  hij  
 eene  reeks  van  schakeringen  van  de  schitterendste  tinten  doorloopt,  
 en  wanneer  twee  van  deze  visschen  elkander  ontmoeten  vechten  z ij,  
 pijlsnel  op  elkander  toeschietende,  met  de grootste verbittering,  vaak  
 tot  dat  een  van  beiden  bezwijkt  4). 
 Wij  kennen  nog  slechts  zeer  onvolkomen  de  dieren,  die  de  bergen  
 en  bosschen  van  Borneo  bewonen;  doch  zooveel  is  reeds  zeker,  
 dat  de  Fauna  van  dit  eiland  veel  nieuws  en  zeldzaams  opleyert  5).  
 In  de  eerste  plaats  komt  hier  in  aanmerking  een  onnoemelijk  aantal  
 en  oneindige  verscheidenheid  van  apen.  Onder  dezen  komt  on-  
 getwijfeld  de  eerste  plaats  toe  aan  den  wereld-beroemden  orang-hoe-  
 tan,  die  zieh  gaarne  onthoudt  in  den  vochtigen  dampkring  der  alluviale  
 vlakten,  waar  het  digt  gebladert  het  zonlicht  onderschept. 
 *)  Osteoglossum  formosum  is  beschreven  en  afgebeeld  door  S.  Muller  
 en  Schlegel  in  de  Verhandelingen,  afd.  Zoologie,  Visschen,  bl.  1—8. 
 s)  Adams, p'.  258. 
 8)  Adams, p.  2 5 9 ,  260. 
 4)  Adams, p.  259. 
 )  Zie  over  de  zoogdieren  in  het  algemeen  Temminck,  p.  407—4 1 5 ,  
 Eow,  p.  74—8 1 ,  Adams,  p.  481— 4 8 8 ,  de  verhandeling  van  Sal.  Muller  
 Over  de  zoogdieren  van  den  Indischen  Archipel  ,  geplaatst  vöör  de  Afd.  
 Zoologie  der  meergemelde  Verhandelingen,  bl.  1  ,  en  die  van  denzelfden  
 schrÿver  in  den  Moniteur  des  Indes,  1847— 1848,  p.  129— 1 3 6 ,  getiteld:  
 Tableau  du  caractère  zoölogique  des  îles  de  l’Archipel  Indien,  waar  tevens  
 over  de  vogelen  en  kruipende  dieren  gehandeld  wordt,