
 
        
         
		deze  onderneming  in  den  kwaden  moeson  en  met  eene  inagt  onge-  
 evenredigd  aan  het  doel.  Daar  echter  zijn  raad  geen  ingang  vond,  
 eindigde  hij  met  de  manschappen  te  leveren,  doch  de  uitkomst  
 beantwoordde  geheel  aan  zijne  ongunstige  verwachtingen.  Niettegen-  
 staande  de  Engelsche  schepen,  versterbt  met  de  flotilje  van  Sultan  
 Kasim,  zeer  onverwacht  voor  Sambas  versehenen,  vonden  zij  Pa-  
 ngeran  Anom  op  geduchten  wederstand  voorbereid  en  werden  met  
 zooveel  dapperheid  afgeslagen,  dat  zij  zieh  onverrigter  zake  tot  
 den  aftogt  zagen  genoodzaakt. 
 Het  was  thans  voor  de  belangen  des  handels  en  de  eer  der  
 Britsche  wapenen  dubbel  noodzakelijk  geworden,  Pangeran  Anom  op  
 eene  voorbeeldige  wijze  te  straffen,  en  zoo  vroeg  mogelijk  in  het  
 volgende  jaar  (1813)  werd  de  aanval  op  Sambas  met  eene  sterkere  
 en  beter  uitgeruste  scheepsmagt  hervat.  De  uitslag  bleef  niet  lang  
 twijfelachtig ;  na  een  dapperen  wederstand  werden  de  verdedigers  
 op  de  vlugt  geslagen ,  de  roovervloot  grootendeels  vernietigd ,  de  
 stad  geheel  in  de  asch  gelegd,  het  fort  tot  op  den  grond  toe  gesiecht, 
   en  het  geschut  in  de  rivier  geworpen.  Nog  jaren  later  lag  
 voor  den  ingang  van  het  residentie-huis  een  achttienponder,  d ie ,  
 ten  gevolge  van  een  schot  van  een  der  Engelsche  kanonneerbooten,  
 twee  of  drie  voet  van  den  mond  was  gebarsten.  De  Sultan  en  de  
 Pangeran  namen  beiden  de  vlugt,  de  eerste  naar  Sangouw  in  de  
 binnenlanden  van  Sambas,  de  andere  naar  Passir  Lundo,  in  de  
 nabijheid  van  Serawak.  De  slag  bij  deze  gelegenheid  aan  Sambas  
 toegebragt  was  zoo  groot,  dat  het  zieh  daarvan  in  jaren  niet  heeft  
 kunnen  herhalen  1). 
 Als  Commissaris  van  het  Engelsche  Gouvernenemt  was  kapitein  
 Garnham  met  de  regeling  van  de  zaken  te  Sambas  belast.  E r  bestand  
 echter  geene  de  minste  hedoeling  om  een  Engelsch  établissement  
 aldaar  te  vestigen,  en  daar  Pangeran Anom_de^voorname  schuldige  
 geweest  was,  poogden  de  Engelschen  den  Sultan  gerust  te  stellen  
 ,  die zieh  daarop  te  Sindjoedjoen  2)  kwam  nederzetten,  waar  hij 
 *)  Baffles,,p.  1 9 8 ,  1 9 9 ,  Memoir  of  General  Gillespie,  p.  1 9 1 ,  Earl,  
 p.  2 2 5 ,  Mundy  I I ,  p.  1 3 ,  Bitter,  bl.  1 2 0 ,  G.  Muller,  bl.  2 1 6 ,  Blume,  
 bl.  1 4 2 ,  van  Kervel,  bl.  1 8 9 ,  Hartmann  HS.  I ,   bl.  1 1 ,  Tobias  HS.,  bl.  
 4 5 , 'van  Grave  HS.  I ,   bl.  2.  Bij  al  deze  schrijvers  wordt  echter  de  expedite  
 tegen  Sambas  in  zoo  algemeene  bewoordingen  vermeld,  dat  het  
 schrale  verhaal  in  den  tekst  alles  bevat  wat  uit  hunne  gezamenlijke  getui-  
 genissen  is  op  te  maken. 
 s)  De  ligging  dezer  plaats  is  mij  onbekend. 
 een  jaar  daarna  overfeed,  zonder  wettige  kinderen  na  te  laten.  Hoe  
 zonderling  het  ook  luiden  moge,  Pangeran  Anom ,  die  zieh  zoo  dik-  
 wijls  met  het  bloed  van  Britsche  onderdanen  bezoedeld  had,  wist  
 zijne  zaken  bij  het  Engelsche  tusschenbestuur  op  Java  zoodanig  te  
 plooijen,  dat  hij  in  1815  als  Sultan  van  Sambas  werd  erkend,  niet-  
 tegenstaande  een  andere broeder  van  den  overleden Vorst,  die,  schoon  
 jonger  dan  Pangeran  Anom,  ook  van  moeders  zijde  van  vorstelijke  
 afkomst  was,  zijne  aanspraken  op  den  troon  liet  gelden.  De  be-  
 ruchte  zeeroover,  die  jaren  lang  alle  kusten  van  den  Archipel  van  
 de  faam  zijner  euveldaden  had  doen  wedergalmen,  besteeg  thans  
 als  Sultan  Anom  Mohammed  Ali  Tsafioe’d-din  den  voorvaderlijken  
 troon  1). 
 De  nieuwe  Sultan  was  ongetwijfeld  een  man  van  meer  dan  ge-  
 wone  begaafdheden,  die,  onder  andere  omstandigheden  geboren  en  
 opgevoed ,  misschien  onder  de  vorsten  van  zijnen  stam  als  regent  
 zou  hebben  uitgeblonken.  Het  ontbrak  hem  noch  aan  moed,  noch  
 aan  verstand,  en  men  prijst  zijne  zucht  om  kennis  te  verwerven;  
 maar  de  omgang  met  de  zeeroovers  had  zijn  goeden  aanleg  geheel  
 bedorven.  Overgegeven  aan  het  kaart-  en  dobbelspel,  de  hanenge-  
 vechten  en  het  opium-rooken,  zag  men  hem  zelfs  als  Sultan  vaak  
 gekleed  als  een  gemeene Boeginees,  met  een  vechthaan  onder  den  
 arm.  Den  Sultan  van  Pontianak  droeg  hij  een  doodelijken  haat  toe,  
 en  ofschoon  hij  zieh  na  zijne  troonsbeklimming  van  regtstreeksche  
 deelneming  aan  den  zeeroof  schijnt  onthouden  te  hehben,  was  hij  
 door  zijne  vroegere  betrekkingen met vele  roovershoofden  genoodzaakt  
 veel  door  de  vingers  te  zien,  en  kon  men  bezwaarlijk  van  hem  eene  
 krachtige  houding  tot  onderdrukking  der  rooverijen  van  zijne  onderdanen  
 en  de  naburige  vorstjes  verwachten  2). 
 ‘)  Bitter,  bl.  1 2 0 ,  die  ten  onregte  van  een  o u d e r e n   broeder  gewaagt,  
 die  regt  op  den  troon had.  Juister  spreekt Tobias,  bl.  55,  van  „een broeder,  
 die,  schoon  jonger,  van  moeders  zijde  ook  van  vorstelijke  afkomst  was.”  
 Bloem  H S .,  bl.  1 7 ,  noemt  dezen prétendent  zeer  ten  onregte  „eenminder-  
 jarige  zoon  van  den  overleden  Yorst.”  Van  Kervel  zegt,  bl.  1 8 8 ,  dat  niet  
 Pangeran  Anom,  maar  een  andere  broeder,  die  hem  na  zijne  vingt  als P a ngeran  
 Bandhara was  opgevolgd,  tot  Sultan  benoemd  werd ;  maar  dit  is  met  
 de  overige  aangehaalde  schrijvers  in  klare  tegenspraak.  Den  naam  van  den  
 nieuwen  Sultan  vindt  men  bij  Netscher,  bl.  1 4 ,  en  T.  v. N.-I.,  Jaarg. IX ,  
 D.  I l l ,  bl.  233.  Uit  deze’  laatste  plaats  zou  men  opmaken,  dat  Sultan  
 Tsafioe’d-din  eerst  in  1818  aan  de  regering  was  gekomen ;  doch  dit  jaar  
 is  slechts  genoemd  als  dat  van  het  eerste  door  het  Nederlandsch  Gouvernement  
 met  hem  aangegaan  contract. 
 *)  Tobias  HS.,  bl.  5 0 ,  7 2 ,  Bloem  H S .,  bl.  17.