
 
        
         
		De  handel  van  Matan,  tot  blooten  kusthandel  en  misschien] eeni-  
 gen  smokkelhandel  met  Singapoera  bepaald,  is  tegenwoordig  zeer  
 onbeduidend.  Het  sterkste  verkeer  is  waarschijnlijk  met  Pontia-  
 nak,  waar  in  1847  een  vaartuig  van  17  last,  in  1848  12  vaartui-  
 gen  van  41  last,  in  1849  4  vaartuigen  van  IS   la s t,  en  in  18S0  
 een  vaartuig  van  twee  last  van  Matan  aankwamen,  terwijl  in  de-  
 zelfde  jar'en  3  vaartuigen  van  IS   last,  21  van  9S  last,  13  van  80  
 last  en  11  van  39  last,  van  Pontianak  naar Matan  vertrokken.  Vroe-  
 ger  voeren  Ghinesche  jonken  de  Pawan-rivier  op,  en  nog  zijn  
 eenige  Chinesche  waren,  zooals  thee,  grof  aardewerk  en  velerlei  
 huisraäd  de  voornaamste  artikelen  van  invoer  en  worden  tot  zelfs  
 aan  de  verst  in  het  binnenland  wönende  Dajaks  verkocht  x). 
 Wij  hebben  in  het  vorige  hoofdstuk  onzen  togt  längs  de  kust  
 tot  aan  de  Sidoeh-rivier  voortgezet.  Vandaar  tot  aan  den  mond  
 der  Pawan-rivier  störten  zieh  slechts  eenige  weinige  en  onaanzien-  
 lijke  stroomen  in  zee,  waarvan  de  voornaamste  Toelak  beet  2).  De  
 Pawan-rivier,  welker  boventakken  wij  straks  nader  zullen  leeren  
 kennen,  verdeelt  zieh,  bijna  vier  uren  boven  bare  uitwatering,  in  
 twee  takken,  van  welke  de  noordelijke  de  Karbouw  of  Buffe] wordt  
 genoemd,  naar  de  zonderlinge  gedaante  eener  aldaar  zieh  vormende  
 landtong;  de zuidelijke de Katapan,  wegens de groote menigte  van  kata-  
 pan-boomen,  die  aan  hare  oevers  groeijen.  Hel  delta-eiland,  door deze  
 beide  armen  gevormd,  draagt  den  naam  van  Kandang  Karbouw  (buf-  
 felkraal).  Yöör  de  Karbouw-rivier  ligt  eene  uitgestrekte  zandbank  
 met  kleine  keisteenen,  die  bet  binnenloopen  zelfs  voor  vaartuigen  
 van  4   ä  S  voet  diepgang  moeijelijk  maakt.  Wegens  die  bank  en  
 den  harden  steengrond  wordt  deze  rivier  minder  bevaren  dan  de  
 Katapan,  niettegenstaande  ook  laatstgenoemde  door  eene  bank  van  
 hard  zand,  doch  zonder  steenen,  eenigermate  gesloten  wordt,  zoodat  
 men  haar  slechts  bij  zeer  hoog  water  met  vaartuigen  van  8  of  9  
 voet  diepgang,  al  längs  de  bank  heenkronkelend,  kan  binnenkomen,  
 terwijl  deze wegens  den  zwaren stroom  met  het  werp  moeten  getrok-  
 ken  worden.  Bij  laag water  blijven  dikwijls  vaartuigen,  die  niet  die-  
 per  gaan  dan  3 |  voet,  op  de  bank  zitten.  Nogtans  verzekert  men, 
 ’)  Gr.  Müller,  bl.  2 8 8 ,  van  Lijnden  N.  T . ,  bl.  621  en  de  daarbij  
 behoorende  tabel. 
 8)  Deze  is  de  eenige  aangeteekend  op  de  kaart  van  Melvill  van  Carn-  
 b e e ;  daarentegen  heeft  de  kaart  van  von  Derfelden  de  P o tr i,  Tjamborakan  
 en  Blandongan,  die  ook  bij  G.  Müller,  bl.  2 8 4 ,  genoemd  worden.  De  
 eerstgenoemde  §chijnt  dezelfde  te  zijn, als  de  Toelak.  ,   / 
 dat  tot  in  1789  Chinesche  jonken  van  12  en  13  voet  diepgang  
 deze  rivier  binnenliepen.  Aan  den  hoek  ten  Noorden  der  Katapan-  
 rivier  is  het  strand,  tot  meer  dan  een  half  uur  landwaarts  in,  moe-  
 rassig  en  staat  bij  elken  vloed  bijna  geheel  onder  water,  terwijl  
 de  oevers  zoodanig  met  nipa^bedekt  z ijn ,  dat  het  schier  onmogelijk  
 is  hier  voet  aan  wal  te  zetten.  Aan  den  zuidelijken  hoek,  die  onder  
 den  naam  vau  kaap  Bri  ver  in  zee  steekt,  rijst  een  stukje  land,  
 welks  oevers  met  zand  bedekt  zijn,  drie  à  vijf voet  boven  den  wa-  
 terspiegel.  De  heer  Müller  is  van  oordeel  dat  deze  piek,  indien  niet  
 de  harde  winden,  waaraan  zij  in  het  siechte  saizoen  is  blootgesteld,  
 en  de  achter  haar  gelegen  moerassen  haar  ongezond  maakten,  uitste-  
 kend  geschikt  zou  zijn  voor  den  aanleg  van  een  établissement.  Op  
 het  puut  der  uitwatering  ligt  een  klein  eiland,  Oedang  geheeten,  
 dat  nergens  droogen  of  vasten  grond  heeft,  maar  alleen uit  poelen  en  
 onder  water  staande  boomen  bestaat.  De  watermassa,  door  de  Pawan 
 rivier  afgevoerd,  is  zoo  groot,  dat  men  bij  ebbe  voor  hare  mon-  
 dingen  meer  dan  een  uur ver  in  zee  nog  zoet water  heeft  1). 
 Ruim  een  uur  boven  den  mond  der  Katapan-rivier  ligt  eene  Ma-  
 leische  kampong,  die  in  het jaar  1816  door  den  Boeginees  Anakhoda  
 Kadar is  aangelegd,  en  thans  omirent 1000 inwoners, waaronder  eenige  
 Chinesche  en  Boeginesche  kooplieden,  telt.  Deze  kampong  heet  
 nu  doorgaans  Katapan;  het  door  den  heer  Müller  vermelde  Beng-  
 adong,  dat  den  laatsten  Sultan  van  Matan,  wanneer  hij  in  on-  
 eenigheid  was  met  zijne  rijksgrooten,  tot  verblijfplaats  plagt  te  
 verstrekken,  is  van  Katapan  niet  verschiffend,  of misschien  juister  
 voor  een  deel  daarvan  te  houden.  Beneden  deze  kampong  vindt  
 men  alleen  op  den  linker-oever  eenige  plekken  lands,  die  vrij  van  
 overstrooming  zijn,  en  waarop  de  grafsteden  van  onderscheidene  
 aanzienlijke  personen  staan,  onder  welke  vooral  de  keramat  van  
 zekeren  Pandita  Omar  met  bedevaarten  vereerd  wordt.  Een  tak  der  
 rivier,  de  Katapan  Ketjil  genaamd,  en  zoo  digt  met  ondoordring-  
 bare  nipa  begroeid,  dat  de  over  de  rivier  hangende  bladeren  naau-  
 welijks  de  zonnestralen  doorlaten,  vormt  hier  ook  een  klein  eiland  
 met  een  stukje  hoog  land,  hetwelk  door  de  weinige  Chinesche  
 huisgezinnen  is  iugenomen.  Op  den  regter-oever  begint  zieh  eerst  
 bij  de  kampong  vaste  grond  te  vertoonen.  Op  beide  oevers  zijn  
 eenige  ladangs  of  drooge  rijstvelden,  die  door  Orang-boekit  be- 
 ,  l)   G. Müller,  bl.  241—3 ,  292,  2 9 3 ,  Dibbetz bij van Kämpen I I I ,  bl.  679. 
 Jfr  i / /Z.— „  • /tr^l ¿/i  /,  <