
 
        
         
		zoo  het  schijnt,  in  geene  betrekking  van  leenroerigheid  tot  Sukka-  
 dana  stond,  of  althans  meer  regtstreeks  de  Suprematie  van  Djohor  
 erkende,  en  zelf  niet  slechts  op  die  over  een  deel  van  Landak,  
 maar  ook  over  Mampawa  aanspraak  maakte  1). 
 Den  26sten  April  1609  kwam  het  jagt  de  Vliegende  Draak  weder  
 te  Sukkadana,  tijdiugen  en  nieuwe  instruction  voor  Bloemaert  uit  
 het  moederland  medebrengende,  die  het  den  18dfm  Maart  te  voren,  
 op  de  hoogte  van  Madura,  van  den  admiraal  Pieter  Willemsz.  Ver-  
 hoeven  voor  hem  ontvangen  had  2).  Bloemaert  kreeg  hierdoor  be-  
 rigt  van  het  met  Spanje  gesloten  bestand,  en  van  het  voornemen  
 der  bewindhebberen  van  de  Oost-Indische  Compagnie  om  zooveel  
 mogelijk  met  alle  vorsten  van  den  Archipel  vaste  contracten  aan  
 te  gaan.  Bepaaldelijk  werd  hem  in  last  gegeven  om  een  verdrag  
 te  sluiten  met  den  Sultan  van  Banjer-massin,  terwijl  hem  te  gelij-  
 ker  tijd  een  brief  van  prins  Maurits  voor  den  Sultan  van  Broenei  
 werd  ter  hand  gesteld.  Bloemaert  vond  zieh  door  dezen  last  zeer  
 bezwaard;  hij  achtte  dat  te  Banjer-massin  de  concurrentie  met  de  
 Chinezen  voor  de  Compagnie  niet  zou  zijn  vol  te  houden  3) ,  en  
 verzocht,  wegens  den  afstand  tusschen  Broenei  en  Banjer-massin,  
 die  » een  reis  van  wel  een  geheel  jaar”  zou  vorderen,  aan  zijne  
 superieuren  te  Bantam,  om  zieh  te  mögen  bepalen  tot  een  togt  
 noordwaarts  naar  Mampawa,  Sambas  en  Sadong,  als  de  plaatsen  
 die  voor  den  diamanthandel  het  meest  van  gewigt  waren.  De  goede  
 onlvangst  die  aan  Aartszoon  te  Sambas  was  ten  deel  gevallen,  
 noopte  Bloemaert  thans  bepaaldelijk  die  plaats  voor  de  vestiging  
 van  ons  hoofdkantoor  aan  te  bevelen,  te  meer  daar  de  ongezind-  
 heid  der  Ratoe  Boenkoe  om  ons  den  uitsluitenden  handel  toetestaan,  
 thans  duidelijk  gebleken  was.  Eene  jonk  had  te  Sukkadana  het  
 berigt  gebragt,  dat  de  Sultan  van  Palembang  bezig  was  veertig  
 oorlogspraauwen  tot  een  aanval  op  die  plaats  uit  te  ru sten ,  wat  
 Bloemaert  toesehreef  aan  de  inblazingen  der  Portugezen,  die  te  
 verhinderen  wenschten  dat  de  diamanthandel  in  het  uitsluitend  be- 
 *)  Dit  een  en  ander  blijkt  nit  Netscher,  bl. 2,  nit het .boven  gezegde, bl.  
 180,  1 8 3 ,  en  nit het  later  door  Bloemaert  met Sambas  gesloten contract.  Gr.  
 Muller  heeft  een.  chronologische  fout  begaan  (tenzij  men  schromelijke  ver-  
 warring  in  de  door  Netscher  medegedeelde  overleveringen  mogt  aannemen),  
 wanneer  hij,  bl.  2 0 7 ,  3 3 5 ,  Marhoem  Adil,  die  eerst  veel  later  regeerde  
 (Netscher,  bl.  1 4 ,  1 6 ),  reeds  in  1609  tot  Vorst  van  Sambas  maakt.  Ik  
 kom  hierop  beneden  terug. 
 ’)  Reis  van  Verhoeven,  t.  a.  p .,  bl.  4 7 ,  48. 
 s)   Zie  reeds  Inleiding,  bl.  x x x v in . 
 zit  der  Nederlanders  geraakte.  BJoemaert  had  besloten  van  deze  gele-  
 genheid  gebruik  te  maken,  en  zieh  dadelijk  tot  de  Ratoe  gewend met  
 het  aanbod  om  het  jagt  op  de  rivier  van  Sukkadana  te  stationneren,  
 ten  einde  zoowel  de  stad  als  onze  goederen  te  helpen  beschermen,  
 onder  voorwaarde  dat  aan  de  Nederlanders  de  vrije  en  uitsluitende  
 handel  op  Landak  en  de  Lawei-rivier  zou  worden  toegestaan.  De  
 hooghartige  Vorstin  echter  had  hem  ten  antwoord  gegeven,  dat  zij  in  
 onzen  eisch  niet  treden  kon,  die  het  bederf van  haar  land  zou  zijn,  
 en  dat  de  haar  onderworpen  gewesten  voor  alle  natien  openstonden  
 en  de  toegang  aan  niemand  zou  verboden  worden.  Hoe  verständig  
 dit  antwoord  ook  wezen  mogt,  Bloemaert  k o n ,  volgens  de  denk-  
 wijze  van  zijnen  tijd  en  zijne  lasthebbers,  daarmede  bezwaarlijk  
 genoegen  nemen  *).  Of  de  Palembangers  werkelijk  versehenen  zijn  
 wordt  niet  gemeld. 
 Inmiddels  duurden  de  geschillen  over  de  Dajaks  van  Landak  nog  
 steeds  voort,  en  het  schijnt  dat  de  reeds  genoemde  Tjili  Pahang  
 zieh  daar  grooten  invloed  had  weten  te  verschaffen,  dien  hij  zo6  
 wel  in  het  belang  van  Sambas  had  aangewend,  dat  een  groot  ge-  
 deelte  der  Dajaks  openlijk  voor  dat  rijk  party  had  gekozen.  Hierbij  
 voegden  zieh  oneenigheden  tusschen  de  beide  voornaamste  Maleische  
 hoofden,  Kiai  Aria  en  den  Temonggong,  welke  laatste  beschuldigd  
 werd,  in  strijd  met  den  wil  der  Vorstin,  eene  praauw  met  diamanten  
 aan  de  Nederlanders  te  Bantam  gezonden  te  hebben.  De  Ratoe  
 zag  zieh  genoodzaakt  herhaaldelijk  eenige  hoofden  (Orang-kaja)  van  
 Sukkadana  met  gewapende  praauwen  te  zenden,  om  de  rust  in  het  
 Landaksche  te  herstellen  2). 
 Middelerwijl  had  Bloemaert  de  reis  naar  Sambas  aangenomen,  
 om  in  persoon  met  den  Vorst  te  onderhandelen,  en  hij  kwam  den  
 Isten  Juiij  aldaar  aan.  Hij  werd  hier  wel  ontvangen  en  bood  den  
 Vorst  aan  een  verdrag  met  hem  te  sluiten,  in  geval  het  hem  ge-  
 lukken  mogt  den  diamant-handel  naar  zijn  rijk  te  lokken.  Deze  
 was  daartoe  zeer  genegen,  mits  de  onzen  te  Sambas  eene  sterkte  
 bouwden  en  beloofden  hem  met  geschut  en  ammunitie  bij  te  staan,  
 daar hij  een  vijandelijken  aanval  van  Broenei  verwachtte,  en vreesde,  
 dat  zijne  vriendschap  met  de  Holländers  en  begunstiging  van  hun-  
 nen  handel,  de  Portugezen,  die  met  den  Sultan  van  Broenei  in 
 *)  Bloemaert,  bl.  1 0 0 ,  1 0 1 ,  1 0 2 ,  Valentijn,  bl.  2 4 5 ,  Gr.  Müller,  bl.  
 2 0 7 ,  834.