
 
        
         
		meerkatten,  paradoxuri,  civetkatten,  wezels,  otters,  honden  en  kat-  
 ten  worden  aangetroffen  1). 
 De  vogelen  van  Borneo  zijn,  gelijk  die  van  Indie  in  het  algemeen,  
 meer  opmerkelijk  door  de  pracht  bunner  vederen,  dan  door de  schoon-  
 heid  van  hun  gezang.  Onder  de  opmerkelijkste  soorten  teilen  wij  
 de  pittae,  een  geslacht  dat  in  vele  opzigten  met  de  lijsters  overeen-  
 komt,  en  die  hier  in  drie  verscheidenheden  voorkomen,  onder welke  
 de  pitta  Baudii,  dus  genoemd  ter  eere  van  den  Gouverneur-Generaal  
 Baud,  door  de  schitterendste kleuren uitmunt, en schier eene monster-  
 kaart  van  verwen  kan  genoemd  worden  2) ;  onderscheidene  soorten  
 van  neushoornvogels  (buceros),  door  de  inboorlingen  lalan  genaamd,  
 en merkwaardig  door  hunne  gehelmde  bekken  3J;  eene  nieuwe  soort  
 van  lophotes —  een  ondergeslacht  der  valken —  aan  Borneo  en  Celebes  
 gemeen,  en  falco  Reinwardtii  geheeten  4);  eene  soort  van  visch-  
 arend  (falco ichthyaetus),  die,  van  over  de rivieren  hangende boomen,  
 met  zijn  doordringenden  blik  onafgebroken  het  watervlak  bespiedt,  
 e n ,  zoodra  hij  zijne  prooi  bespeurt,  in  schuinsche  vaart  pijlsnel  
 nederscbiet  en  vaak  eene  halve  minuut  lang  onder  water  gedoken  
 blijft  5);  onderscheidene  soorten  van  het  talrijk  geslacht  der  honig-  
 zuigers  (nectariniae),  waarvan  de  mannetjes  doorgaans  met  schitte-  
 rende  metaalkleuren  gedost  zijn,  terwijl  aan  de  wijijes  slechls  een  
 eenkleurig, van allen  glans  ontbloot  gevederte  ten  deel  viel  6);  duiven  
 van  den  bevalligsten  vorm  en  schitterendsten  vederdos,  waaronder  
 eene  soort  van  groote  blaauwe,  die  in  de  kroonvormige  bladertros-  
 sen  van  den  pandanus  nestelen,  en  den  ganschen  dag  hunne  jongen 
 1)  Sai.  Müller,  Over  de  zoogdieren  van  den  Ind.  Archip.,  bl.  1 2 ,  13. 
 2)  De  beide  andere  soorten  zijn  pitta  granatina  en  atricapilla.  Zie  het  
 Overzigt  van  het geslacht  pitta,  door  Schlegel  en  Müller,  in  de  Verh.,  Vo- 
 1— waar'3y  de  beelding  van  pitta  Baudii  is  gevoegd. 
 ■   Kuller  en  Schlegel,  Over  de  neushoornvogels  van  den  Ind. Archip.,  
 ald.,  bl.  21— 34.  r 
 *)  Müller  en  Schlegel,  Over  eenen  nieuwen  roofvogel  van  het  onderee-  
 slacht  lophotes,  ald.,  bl.  35—40. 
 *)  Müller  en  Schlegel,  Over  de  vischarenden  van  den  Ind.  Archipel,  
 ald.,  bl.  41— 48. 
 •)  Müller  en  Schlegel,  Bydragen  tot  de  nat.  geschied.  der  honigvogels,  
 ald.,  bl.  53— 72.  ö  ’ 
 met  huu  klagelijk  roekoeken  sussen,  om  tegen  den  avond  van  het  
 nest  te  vliegen  en  het  van  versehe  bezien  te  voorzien  *);  de  zwaluw,  
 die  de  bekende  eetbare  nestjes  bouwt  (cypselus  esculentus)  en  onder  
 een scherp geschreeuw  gedurig längs de kusten heen en weder vliegt 2) ;  
 een  andere  fraaije  cypselus,  groen  met  een  rijken  metaalgloed  op  
 den  rüg,  die  zieh  in  de  vlugt  ver  boven  de  hoogste  boomen  verlieft  
 3);  de  megapodius,  of menambon  der  inlanders,  een  vogel  naar  
 het  schijnt  van  bet  hoender-geslacht,  die  zijn  nest  vormt  in  reus-  
 achtige  hoopen  van  aarde,  wortels,  zaden,  schelpen,  koralen,  soms  
 van  60  voet  in  den  omtrek  en  vier  k  vijf voeten  hoogte  4).  Doch  
 het  is  niet  mogelijk  in  ons  bestek  al  de  reeds  bekende  soorten  op  
 te  sommen;  en  toch  is  het  ontwijfelbaar,  dat  de  nog  zoo  schaars  
 bezochle  inwendige  deelen  des  eilands,  zoo  zij  eenmaal  beter  bekend  
 worden,  nog  talrijke  bijdragen  aan  de  Ornithologie  zullen  leveren. 
 De  moerassen  en  poelen  van  Borneo  wemelon  van  onnoemelijke  
 hoeveelheden  krokodillen,  leguanen,  hagedissen en  kikvorschen;  doch  
 hunne  soorten  en  eigenaardigheden  zijn  nog  weinig  onderzocht.  
 Krokodillen  zijn  nergens  in  den  Oosterschen  Archipel  in  grooter  
 aantal  voorhanden,  dan  op  Borneo. Zij  voeden  zieh  met  de  visschen  
 waarvan  de  rivieren  wemelen, en  met  alle dierlijke  zelfstandigheid, 
   die,  hetzij  versch  of  half  verrot,  onder  hun  bereik  komt;  
 niet  zelden  halen  zij  menschen  van  de  oevers  of  uit  de  vaartuigen  
 weg,  en  vaak  in  zoo  diepe  stilte,  dat  de  om Standers  te  laat  be-  
 speuren  wat  er  gaande  is.  Dikwijls  vindt  men  zelfs  in  de  maag  
 der  krokodillen  kleine  afgeronde  kwartssteenen  en  stukken  steen*  
 kool  ter  grootte  van  een  vuist.  De  inboorlingen  gelooven,  dat  
 de  krokodillen  bij  ieder  gehucht  of  d o rp ,  dat  zij  längs  trekken,  
 een  steentje  ter  gedachtenis  opzoeken  en  doorzwelgen.  De  meest  
 gewone  krokodil  van  Borneo,  die  zieh  aan  de  stranden  beide  in  
 zoet  en  zout  water  ophoudt,  is  de  biporcatus,  waarvan  men  eene 
 J)  Adams,  p.  4 8 1 ,  434. 
 s)  Adams,  p.  433. 
 8)  Adams,  p.  433.  Dezelfde  schryver  noemt  nog een  aantal  andere 
 vogelen.  Zie  ook  Temminck,  p.  416. 
 *)  Keppel  M .,  I I ,  p.  8 8 ,  120— 123.