
 
        
         
		wijl  hij  uitriep:  »Mijn ligchaam zij  uw schild,  oude vader  en  vriend!  
 wij  zullen  te  zaraen  leven  ea  overwinnen  of  te  gelijk  sterven.” 
 De  aanval  had  hierop  plaats.  Poetan  voerde  zelf  het  volk  aan  
 dat  op  den  regter-oever  der  rivier,  ter  plaatse  waar  nu  Sintang  
 ligt,  geschaard  stond.  De  verdediging  van  den  linker-oever,  waarop  
 vreger  de  stad  stond,  en  waar  thans  nog  de  graven  der  vorsten  te  
 zien  zijn,  was  toevertrouwd  aan  Maloenak,  een  der  voornaamste  
 hoofden.  Pangeran  Anom  dreef Poetan  op  de  vlugt,  maar  Maloenak  
 weerde  zieh  dapper,  en  de  Panglima  werd,  volgens  de voorspelling,  
 doodelijk  door  hem  gewond.  Hij  werd  echter  oogenblikkelijk  gene-  
 zen,  door  eene  beroemde  geneesmeesteresse  (doekon),  Dajang  Lomeh  
 genaamd,  die  hem  een  doorgesneden  kalebas  (laboe)  op  het  hoofd  
 legde,  waardoor  hij  zieh  zoodanig  gesterkt  voelde,  dat  hij  denstrijd  
 kon hervatten.  Maloenak bleef echter den ganschen  dag  aan  de  scharen  
 van  Pangeran  Anom  het  hoofd  bieden,  en bezweek ten laatste  slechts  
 voor  de  bedreiging,  dat,  zoo  hij  niet  dadelijk  de wapenen  nederleg-  
 d e ,  de  stad  Sintang  tot  den  grond  zou  verwoest  worden.  De  Pangeran  
 maaktevan  zijne overwinning  met  veel  gematigdheid  gebruik.  
 Hij  herstelde  zelfs  Poetan  in  de  regering,  en  troostte  zieh  door  
 den  roem  zijner  overwinning  over  de  door  hem  verloren  bruid  x). 
 Naar  de  even  te  voren  vermelde  verscheidenheid  der  overleverin«  
 gen ,  was  Panembahan  Ajer  Mala,  zesde  vorst  van  Sukkadana,  of  
 de  zoon  en  opvolger  van  Panembahan  Sukkadana,  of  de  zoon  van  
 Panembahan  Bandala,  die,  ofschoon  reeds  lang meerderjarig,  de regering  
 aan  zijnen  oom  tot  op  het  tijdstip  van  diens  dood  had  over-  
 gelaten 2).  Zelf tot  den  troon gekomen,  toonde  zieh Panembahan  Ajer  
 Mala een  begunstiger  van  landbouw  en  koophandel;  hij  liet  vele  bos-  
 sehen uitroeijen, den  grond  tot bouwland  aanleggen en vaartuigen bou-  
 wen  van  het  hout.  Zoo  had  hij  ook  een  vruchtbaar  en  met  hooge  
 boomen  begroeid  stuk  land,  gelegen  aan  de  rivier  Katoentong,  die  
 zieh  met  de  Pawan-rivier  ongeveer  zes  uren  boven  haren  mond  ver-  
 eenigt,  tot  akkerland  bestemd;  doch  de  boomen  die  hij  des  daags  
 liet  veilen,  groeiden  des  nachts  weder  o p ,  zoodat  al  zijne  moeite  
 vruchteloos  bleek.  Reeds  wilde  hij  zijn  voornemen  opgeven,  toen  
 hem  in  den  droom  een  geest  verscheen,  die  hem  te  kennen  gaf,  
 dat  een  magtige  Dewa  dit  land  bewoonde  e n ,  verstoord  over  het  
 omhakken  der  boomen,  zijne  pogingen  verijdelde;  maar  dat  zoo hij 
 ’)  G.  Muller,  bl.  328—331. 
 *)  G.  Muller,  bl.  3 3 1 ,  Netseber,  bl.  14. 
 eene bijl van tin  liet  maken,  om  de  boomen  te  veilen ,  de  magt  van  
 den  Dewa  daartegen niet bestand zou zijn.  Ajer Mala  volgde dezen raad  
 en de Dewa verdween uit deze landstreek.  Deze mythe moet waarschijn-  
 lijk  verklaard  worden  uit  het  toenmaals  aangevangen  graven van  tin ,  
 welk metaal in  den omtrek der Katoentong-rivier,  wier  zwarte wateren  
 over  beddingen  van  tin  en  ijzererts  loopen,  nog  heden  gevonden  
 wordt.  Panembahan  Ajer  Mala  ontleent  zijnen  naam  aan  eene  plaats  
 boven  Sukkadana,  Ajer Mala  geheeten,  waar  hij  ookbegraven lig t1). 
 De  regering  van  zijnen  opvolger  Panembahan  di  Baroeh,  volle-  
 diger  Panembahan  di  Baroeh  Soengei  Matan,  is  merkwaardig  door  
 twee  gebeurtenissen:  de  stichting  der  thans  geheel  verloopene  stad  
 Matan,  waarnaar  nog  het  Matansche  rijk  genaamd  wordt,  ofschoon  
 hare overblijfselen op  het  gebied  van Simpang  gelegen  zijn 3) ;  en  de  
 komst  op  Borneo  der  eerste  zendelingen  van  den  Islam.  Deze  laat-  
 sten  waren  Arabieren,  van  Palembang  herwaarts  overgekomen,  en  
 men  meent  dat  zij  omstreeks  het  jaar  1330  de  leer:  » er  is  geen  
 God  dan  Allah  en  Mohammed  is  zijn  profeet,”  het  eerst  op  Borneo  
 hebben  gepredikt.  Panembahan  di  Baroeh  bleef  echter  getrouw  aan  
 de  godsdienst  zijner  vaderen.  Men  verhaalt  van  hem  dat  hij  een  
 dapper  en  onverschrokken  man  was,  een  groot  minnaar  van  de  
 jagt,  en  zbö  gevreesd,  dat,  op  zijne  stem  alleen,  geheele  scharen  
 van  strijdbare  mannen  sidderden  en  gehoorzaamden.  Hij  bereikte  
 een  hoogen  ouderdom  en  overleed  omstreeks  1390,  terwijl  hij  te  
 Lalang  op  den  Boekit-Laut  begraven  werd  3). 
 Het  bestuur  van  zijn  zoon  en  opvolger  Panembahan  Giri  Koe-  
 soema  vormt  in  meer  dan  een  opzigt  een  merkwaardig  tijdvak  in  
 de  geschiedenis  van  Borneo.  Onder  zijne  regering  zegepraalde  de  
 Islam  in  het  rijk  van  Sukkadana  en  Matan.  De  vorst  zelf  omhels-  
 de  de  nieuwe  leer  en  huwde  omstreeks  1600  met  Poetri  Boenkoe,  
 dochter  van  Praboe,  Vorst  van  Landak.  In  dat  rijk  was  toen,  naar  
 het  schijnt,  de  Islam  reeds  lang  gevestigd.  Ik  zal  met  de  overle-  
 veringen  aangaande  de  opkomst  der  Mohammedaansche  dyhastie  
 in  dit  gewest  het  tegenwoordig  hoofdstuk  besluiten,  om  met  de  
 andere  gewigtige  gebeurtenis  van  Giri  Koesoema’s  regering,  de  ver-  
 schijning  der  Nederlanders  op  Borneo,  het  volgende  aan  te  vangen. 
 Op  de  plaats  van  het  tegenwoordige  Mandor  lag  voormaals  eene 
 *)  G.  Muller,  bl.  3 3 1 ,  332. 
 ’)  Zie  boven,  bl.  124. 
 *)  G.  Muller,  bl,  3 3 2 ,  3 3 3 ,  Netscher,  bl.  14.