
 
        
         
		De  roof  van  den  diamant  was  gewroken,'  maar  de  schat  zelf  
 bleef  in  Landen  van  Sultan  Zeinoe’d-din  x);  en  Landak  verwisselde  
 slechts  van  opperheer,  zonder  zijnen  toestand  te  verbeteren.  Twee  
 stukken  geschut,  die  vroeger  aan  Sukkadana  behoord  hadden,  
 werden  door  Bantam  aan  de  Landakkers  geschonken,  ten  teeken  
 dat  bunne  cijnsbaarheid  aan  Sukkadana  had  opgehouden  2);  maar  
 daarentegen  moesten  zij  eene  overeenkomst  met  den  Sultan  van  
 Bantam  aangaan  ,  waarbij  z ij,  tegen  de  belofte  zijner  voortdurende  
 bescherming,  hem  als  opperheer  erkenden,  en  zieh  verbonden  hem  
 alle  diamanten,  die  in  het  rijk  gevonden  werden,  tegen  de  helft  
 der  getaxeerde  waarde  af  te  staan.  Men  zegt  dat  deze  overeenkomst  
 op  koperen  bladen  gegraveerd  werd,  die  later  door  een  zwaren  
 brand  gesmolten  zijn.  Van  nu  af  versehenen  jaarlijks  in  Landak  
 twee  pentjalangs  met  eenige  Bantamsche  hoofden,  van  eene volmagt  
 om  de  diamanten  te  ontvangen  en  de  noodige  gelden  ter  afreke-  
 ning  voorzien 3).  Zij  bleven  daar  tot  zij  werden  afgelost,  en  moesten  
 tevens  strekken  om  de  zeeroovers  af  te  schrikken  van  op  de  
 Lawei-rivier  eene  schuilplaats  te  zoeken  4).  De  Vorsten  van  Landak 
 *)  En geraakte geenszîns,  zoo  als bij Gronovius ,  bl. 340 ,  gelezen wordt,  
 in  handen  van  Bantam.  In  het  HS.  echter  staat,  dat  bij  in het bezit kwam  
 van den  nieuwen Vorst  van  Sukkadana, wat wel het alleronwaarschijnlijkst is. 
 s)  Dit  zijn  waarschijnlijk  de  stukken,  waarvan  de  heer  Palm,  bij  Ra-  
 dermacher,  bl.  1 2 4 ,  aldus  spreekt :  „ookbevinden  zich  op  ’s prinsen  (van  
 Landak)  batterij,  buiten  eenige  kleine  metalen  stukjes,  twee  achtpondërs  
 ijzeren  kanons ;  zijnde  ’t  eene  met het  Amsterdamsch  Compagnies  wapen,  
 en  ’t  andere  met  het  Deensche  voorzien.  Doeh  hoe  zij  die  boven  op  
 den  berg  hebben  gekregen ,  kunnen  wij  onmogelijk  begrijpen,  van  wege  
 de  aanmerkenswaardige  steilte.” 
 8)  Ritter,  bl.  1 7 9 ,  Gronovius,  bl.  340;  vgl.  ook  G.  Muller,  bl.  210.  
 Volgens  Gronovius  voldeed  Landak  trouw  aan  de  overeenkomst.  Muller  
 zegt,  dat  Bantam  aanvankelijk  slechts  den  voorrang  erlaugde  om  de  op-  
 brengst  van  drie  diamantgroeven  te  koopen,  maar allengs  zijne  eischen  hoo-  
 ger  stemde,  en  eindelijk  de  te  koop  aangeboden  diamanten  als  schatting  
 vorderde.  Aan  dezen  eisch  zou  de  Vorst  van  Landak  geweigerd  hebben  
 zich  te  onderwerpen,  en  daarop  zou  een  gezantschap  van  Bantam  te Landak  
 gekomen  zijn,  met de  bedreiging,  dat,  zoo  de  schatting  nog  langer uitbleef,  
 de  Sultan  die  zelf  zou  komen  halen.  De  Pangeran  zou  daarop  geantwoord  
 hebben:  „Indien  de  Tijger  niet  komt,  roep  ik  hem  ook  niet,  zoo  hij 
 komt,  vrees  ik  hem  niet.  De  Tijger  mag  zijne  klaauwen  op  het  Stekel-  
 varken  (Landak)  beproeven.”  Aan  de  bedreigingen  van  Bantam  zou  echter  
 geen  verder  gevolg  gegeven  zijn.  Dit  verhaal  is  ook  medegedeeld  door  
 Temminck,  p.  1 5 9 , die tevens,  door  een  verregaande  achteloosheid,  het jaar  
 1770  opgeeft,  als  dat  waarin  Landak,  ten  gevolge  van  den  oorlog  met  
 Sukkadana,  aan  Bantam  cijnsbaar  werd. 
 *)  Hartmann  HS.  I ,   bl.  1. 
 schijnen  van  nu  a f,  in  plaats  van  het  verwoeste  Monggo,  de  ne-  
 gerie  Ngabang,  die  tevens  günstiger  voor  den  handel  gelegen  is ,  
 tot  hunnen  rijkszetel  te  hebben  gekozen  x). 
 De  Oost-Indische  Compagnie  liet  zoowel  het  oppergezag  over  Sukkadana  
 en  Landak  als  den  behaalden  buit  aan  den  Sultan  van  
 Bantam  over;  maar  vergenoegde  zich  met  de  ruime  vergoeding  der  
 gemaakte  onkosten,  en  het  geschenk  van  twee  ladingen  peper  en  
 een  zilveren  schotel  met  aarde  gevuld,  ten  bewijze  dat  de  Sultan  
 het  nieuw  verworven  grondgebied  aan  haren  bij stand  te  danken  
 had.  Ook  vroeg  en  verkreeg  zij  dat  hare  schepen,  als  hewijs  van  
 eer,  door  de  pentjalangs  van  Bantam  naar  de  reede  van  Batavia  
 zouden  vergezeld  worden,  eer  zieh  iemand  der  bemanmng  ont-  
 scheepte;  doch  voor  het  overige  werden  z ij,  die  voor  den  Sultan  
 hun  leven  gewaagd  hadden,  bij  de  uitdeeling  zijner  gunsten  vergeten.  
 Dat  de  Compagnie  geene  verdere  voordeelen  voor  haren  bij stand  aan  
 Bantam  zou  verworven  hebben,  zal  niemand,  die  haar  kent,  waarschijnlijk  
 achten.  Daar  wij  lezen,  dat  de  handel  der  Engelschen  
 op  Sukkadana  omstreeks  dezen  tijd  ophield  2),  mögen  wij  het  wel  
 als  zeker  stellen,  dat  zij  den  vrijen  handel  op  de  Bantamsche  be-  
 zittingen  op  Borneo,  met  uitsluiting aller  andere Europesche  natien,  
 voor  zich  bedong;  maar  ofschoon  die  handel  van  nu  af  weder  in  
 gewigt  toenam,  blijkt  het  niet  dat  op  nieuw  faktorijen  op  Borneo’s  
 Westkust  gevestigd  zijn  3).  Daar  echter  Bantam  zich  slechts  körten  
 tijd  in  de  feitelijke  uitoefening  van  het  oppergezag  over  Sukkadana  
 kon  handhaven,  ging  een  deel  der  beoogde  nitkomsten  
 weldra  weder  verloren. 
 De  naar  Kota-ringin  gevlugte  Sultan  Zeinoe’d-din  zocht  hulp  bij  
 den  Sultan  van  Banjer-massin  en  eenige  hoofden  der  Boeginezen  op  
 Celebes,  ten  einde  zijn  verloren  gezag  te  herwinnen 4).  De  bijstand,  
 hem  "door  de  laatsten  verleend,  legde,  gelijk  wij  zien  zullen,  den  
 grond  tot  de  vestiging  van  Boeginesche  kolonien  op  de  Westkust,  
 gelijk  die  reeds  sedert  lang  op  de  Oostkust  aanwezig  waren.  Onder  
 de  regering  van  Alaoe’d-din,  Sultan  van  Goa  of Makassar,  na  zij- 
 *)  Dit  schijnt  men  in  de  plaats  te  moeten  stellen  van  hetgeen  men  bij  
 Gronovius,  bl.  3 4 0 ,  le e st,  dat  de  naam  van  het  rijk,  vroeger  Monggo,  
 thans  in  Landak  veranderd  werd.  De  naam  Landak  komt  reeds  voor  
 bij  Bloemaert  en  de  Roy.  Zie  voor  ’t  overige  boven,  bl.  61.  
 s)  Inleiding,  bl.  XLYI. 
 8)  Ygl.  boven,  bl.  70  en  211. 
 *|  G.  Muller,  bl.  338.