
 
        
         
		dien  hij  tot  gezaghebber  over  de  gausche  Zuid-  en  Oostkust  aan  het  
 Gouvernement  wilde  voordragen,  en  ging  hij  reeds  in  October  naar  
 Java  onder  zeil  1). 
 In  het  begin  van  1824  kwam  de  heer  Halewijn  als  Opperhoofd  
 ter  Zuid-  en  Oostkust  van  Borneo  te  Banjer-massin,  met  den  bij-  
 zonderen  last  om  uitvoering  te  geven  aan  de  door  den  heer  Tobias  
 gemaakte schikkingen.  Aan  het  hoofd  der ontevredenen  in  dit  rijk had  
 steeds  zekere Kendet  gestaan,  die  door  zijn  huwelijk  met  den Sultan  
 was  vermaagschapt,  en  wiens  uitlevering  herhaaldelijk,  doch  te  ver-  
 geefs,  van  dien  vorst  was  gevraagd.  De  heer  Halewijn  besloot  een  
 anderen  weg  met  hem  in  te  slaan;  hij  verleende  hem  amnestie,  
 haalde  hem  over  tot  ’s Gouvernements  dienst  en  stelde  hem  aan  tot  
 Pembekkel  over  de  landen  van  Bekoempei,  Doeson  en  Dajak.  Aan-  
 vankelijk  scheen  deze  poging  welgeslaagd;  weldra  bleek  het  echter  
 dat  Kendet  de  hem  toebetrouwde  belangen  verwaarloosde  en  alle  
 Waarschuwingen  in  den  wind  sloeg.  Toen  eindelijk  het Opperhoofd  
 tot  middelen  van  geweld  zijne toevlugt  nam,  riep  Kendet  zijnen  aan-  
 hang  te  wapen  en  wierp  bij  de  kampong  Pelokkan  versterkingen  op.  
 Deze  opstand,  in  December  1824  uitgebroken, was  echter van körten  
 duur.  Reeds  den  10den  Februarij  1825  werd  de  laatste  versterking  
 der  muitelingen  aangevallen  en  veroverd,  en  den  2den  Maart  gaf  
 Kendet,  van  alle  kanten  ingesloten,  zieh  aan  den  zoon  des  Sultans  
 over,  en  werd  door  dien  vorst  onverwijld  aan  het  Opperhoofd  uit-  
 geleverd.  Kendet  werd  ter  dood  veroordeeld  en  de  uitvoering  van  
 zijn  vonnis  werd  spoedig  door  de  onderwerping  der  nog  overige  ontevredenen  
 gevolgd,  terwijl  sedert  de  rust  van  Banjer-massin  niet  
 meer  is  gestoord  geworden  a). 
 Inmiddels  had  de  heer  Halewijn  in  de  maand  November  eene  reis  
 gedaan  naar  Kota-ringin  3).  Ook  zijne  regten  op  dit  gewest  had  de  
 Sultan  van  Banjer-massin  bij  de  overeenkomst  van  1817,  en  mis-  
 schien  reeds  vroeger,  aan  het  Nederlandsch  Gouvernement  afge- 
 *)  Mijer  1822  en  1 8 2 3 ,  bl.  1 8 1 ,  v.  Kämpen,  I I I ,  bl.  576.  
 s)  Mijer  1824  en  1 8 2 5 ,  bl.  551— 5 5 5 ,  Halewijn  B .,  bl.  9 2 ,  93.  
 s)  Halewijn  B .,  bk  183. 
 staan  l) ;  doch  daar  alle  gemeenschap  tusschen  de  beide  staten  ge-  
 heel  had  opgehouden  en  de  vorst van  Kota-ringin,  wel  verre  van het  
 gezag  des  Sultans  van  Banjer-massin  te  erkennen,  dien  als  zijn  erg-  
 sten  vijand  beschouwde  2) ,  had  dit  weinig  te  beteekenen  ,  en  bleef  
 het  sluiten  van  een  contract  met  dien  vorst  allezins  wenschelijk.  Dit  
 was  te  meer  het  geval,  naardien  Kota-ringin  vaak  den  zeeroovers  tot  
 schuilplaats  verstrekte.  In  1819  was  zelfs  de  schooner  Lucifer  bij  
 de  Boompjes-eilanden,  op  20  palen  afstands  van  Batavia,  door  drie  
 rooverspraauwen  van  Kota-ringin  aangevallen  (terwijl  vier  andere  in  
 reserve  bleven),'  en  h a d ,  terwijl  de  roovers  het  scheepsvolk  toerie-  
 pen,  dat  zij  noch  hun  radja  van  Kota-ringin  de  schepen  der  Compagnie  
 vreesden,  slechts  met  veel  moeite  en  onder  begunstiging  van  
 den  wind  kunnen  ontsnappen  3).  De  heer Halewijn  vernam  van  de  
 hoofden  dezer  plaats,  dat  nog  ruim vier  maanden  te  voren  een  voor-  
 naam  hoofd  der  roovers  den  vorst  om eene  schuilplaats  gevraagd  had,  
 ’t welk  deels  uit  vrees,  deels  uit  onvermogen  om  weörstand  te  bie-  
 den,  was  toegestaan,  en  dat  zij  zieh  daarop  met  ongeveer  30  vaar-  
 tuigen,  100  vrouwen  en  50  kinderen  aan  de  bogt  van  Komei  had-  
 den  nedergezet  *). 
 Nadat  de  heer  Halewijn  de  erkenning  van  het  Nederlandsch  gezag  
 en  de  belofte  tot  beteugeling  van  den  zeeroof  van  Kota-ringin  
 verworren  had,  keerde  hij  in  April  1825  naar  Batavia  te ru g ,  om  
 verslag  te  doen  van  zijne  verrigtingen,  het  bestuur  te  Banjer-massin  
 aan  den  Resident  Goldman  overlatende  5).  Hij  zag  zieh  echter  
 tot  eene  spoedige  terugreis  genoopt,  toen  Sultan  Soleiman  van  
 Banjer-massin  den  3den  Junij  1825  overleden  en  door  zijn  zoon  
 Sultan  Adam  opgevolgd  was  ®).  In  September  reeds  sloot  de  heer  
 Halewijn  met  dezen  vorst  een  nieuw  contract,  waaraan,  schoon 
 ’)  Halewijn  B ., bl. 189;  vgl.  van Capellen  Mon.,  p.  166. 
 s)  Halewijn  B . ,  bl.  1 8 5 ,  189. 
 8)  Cornets  de  Groot,  p.  197;  vgl. p.  273. 
 ‘)  Halewijn  B .,  bl.  1 9 1 ,  192. 
 6)  Mijer  1824  en  1825 ,  bl.  555. 
 e)  Mijer  1824  en  1 8 2 5 ,  bl.  5 5 5 ,  Halewijn  B .,  bl.  1 9 3 ,  197— 1 9 9 ,  
 van  Capellen  Mon.,  p.  167.