
 
        
         
		vlugtte  naar  Banjer-massin,  en  daaronder  een  zekere  Cunningham,'  
 die  tot  heelmeester  was  opgeleid, en  een  groot  liefhebber der  natuur-  
 lijke historie  was,  maar weinig geschikt om de belangen der Compagnie  
 naar  eisch  te  behartigen.  Deze  Cunningham  kwam  echter  aan  het  
 hoofd  der  faktorij,  maar  liet  het  beleid der  zaken  aan  anderen,  even  
 onbekwaam  als  hij  zelf,  over  x).  Inmiddels  werd,  volgens  het  plan  
 van  zekeren  kapitein  du  Barry,  eene  nieuwe  faktorij  aanwal,  doch,  
 wegens  het  moerassige  terre in ,  op  in  den  grond  geheide  palen  ge-  
 bouwd.  Dit  was  een  kostbaar  en  langwijlig  werk,  dat  naauwelijks  
 ten  halve  voltooid  was,  toen  eene  noodlottige  gebeurtenis  aan  de  
 Engelsche  nederzetting  te  Banjer-massin  een  treurig einde maakte 2). 
 In  1704  was  de  Engelsche  faktorij  te  Siam  afgeloopen  en  de  
 bezetting  grootendeels  door  de  Siammers  gekrist.  Het  opperhoofd,  
 William  Thiens,  werd  zelf  ligt  gewond  en  gevangen  gezet,  doch  
 had  het  geluk  te  ontvlugten.  Hij  werd  daarop  tot  opperhoofd  der  
 faktorij  te  Banjer-massin  benoemd,  doch  het  duurde  meer  dan  
 twee  jaren  eer  hij  gelegenheid  had  zieh  derwaarts  te  begeven.  Ein-  
 delijk  kwam  hij  den  28sten  October  1707  met  de  sloep  Mercurius  
 aldaar  a a n ,  doch  alleen  om  vier  dagen  later  van  de  ver nielin g  der  
 faktorij  getuige  te  zijn  3). 
 De  Engelschen  hadden  door  hun  trotsch  gedrag  te  Banjer-massin  
 veel  aanstoot  gegeven,  en  ten  laatste  ook  den  Sultan,  door  het  on-  
 derzoeken  eener  koninklijke  boot,  die  eene  vrouw  van  aanzien  de  
 rivier  af voerde,  zoozeer  beleedigd,  dat  hij  geduchte  wraak  zwoer  en  
 heimelijk  een  leger  verzamelde,  om  de  faktorij  en  op  de  rivier  lig-  
 gende  schepen  der  Engelschen  aan  te  tasten.  Dezen,  de  lucht  ge- 
 *)  Hamilton  bij  Logan,  p.  510,  Ritter,  Erdkunde  von  Asien,  Th.  IV,  
 S.  1018,  Sal.  Muller,  bl.  3 3 1 ,  Hunt  B .,  p.  X X V I,  LVIII,  welke  laatste,  
 vaak  verregaand  onnaauwkeurige  schrijver  niet  aarzelt  den  moord  der  Engelschen  
 te  Poelo  Kondor  toe  te  schrijven  aan  „Javaansche  Soldaten,  ge-  
 leverd  door  den  Gouverneur-Generaal  te  Batavia.”  Ritter  zegt,  zoo  het  
 schijnt  volgens  Dampier,  dat  de  vestiging  te  BaDjer-massin  door  de  ontko-  
 menen  aan  den  moord  van  Poelo  Kondor  was  aangelegd;  doch  dit  is  met  
 de  hierboven  volgens  Valentijn  medegedeelde  berigten  niet  overeen  te  bren-  
 gen,  en  wordt  zelfs  door  Hamiltons  verhaal  genoeg  wederlegd. 
 2)  Hamilton  bij  Logan,  p.  510. 
 3)  Valentijn,  bl.  250.  Vgl.  1 1 1 :2 ,  c ,  bl.  76. 
 kregen  hebbende  van  ’s  konings  voornemen,  verlieten  de  faktorij  
 en  borgen  zieh  op  de  schepen.  Toen  de  nacht  gekomen  was,  werden  
 zij  door  meer  dan  100  praauwen  en  ongeveer  5000  man  aan-  
 gevallen,  van  welke  een  deel  aan  land  gingen  en  de  faktorij  en  
 versterkingen  verbrandden,  terwijl  de  overigen  de  schepen  aanvie-  
 len,  die  zieh  echter  tot  geduchten  tegenweer  bereid  hadden.  Na  
 eene  wanhopige  worsteling,  waarbij  de  Banjerezen  groot  verlies  le-  
 den,  gelukte  het  aan  den  heer  Thiens  met  twee  groote,  aan  de  
 Compagnie  behoorende  schepen  naar  Batavia  te  ontsnappen,  waar  
 zij  in  reddeloozen  toestand  aankwamen.  Doch  twee  kleinere  schepen, 
   aan  bijzondere  handelaars  toebehoorende,  waren  minder geluk-  
 kig,  en  werden  met  een  groot  deel  der  bemanning  door  de  Banjerezen  
 verbrand.  Aan  boord  van  een  dezer  scheepjes  bevond  zieh  een  
 aanzienlijk  Nederlander,  de  heer  Jakob  Hoogkamer,  die  in  1 7 0 1 ,  
 als  afgevaardigde  der  Oost-Indische Compagnie  aan  het  Hof van  Per-  
 z ie ,  grooten  Iof had  ingeoogst,  doch  sedert te  Batavia  in twee proces-  
 sen  gewikkeld  en  in  zijn  huis  gegijzeld  zijnde,  aan  boord  van  het  
 Engelsche  scheepje  was  ontsnapt.  Toen  de  brand  in  het  vaartuig  
 gestoken  werd,  ontkwam  hij  met  den  Engelschen  kapitein  door  de  
 kajuitvensters,  en  voer  heimelijk  met  een  bootje  naar land,  waar zij  
 zieh  in  de  bosschen  verscholen.  Nadat  de  Banjerezen  zieh  verstrooid  
 hadden,  noopte  de  kapitein  den  heer  Hoogkamer  zieh  met  hem  naar  
 het  strand  te  begeven,  ten  einde  te  zien  of het  hun  nog  gelukken  
 mögt  zieh  op  een der  Engelsche  schepen  te  redden.  Doch  deze,  door  
 zware  koorts  aangetast,  was tot  alle  inspanning  buiten  staat.  De  kapitein  
 vertrok  daarop  alleen,  onder  belofte  dat  hij  pogingen  zou  
 aanwenden,  om  zijnen  medgezel  later  af  te  halen.  Het  gelukte  hem  
 de  Engelsche  schepen  te  bereiken;  doch  toen  hij  daags  daaraan den  
 heer  Hoogkamer  kwam  zoeken,  vond  hij  slechts  zijn  lijk  x). 
 Met het  opbreken  der faktorij  was  echter  de  handel  der Engelschen 
 ')  Hamilton  bij  Logan,  p.  5 1 0 ,  5 1 1 ,  Valentijn,  bl.  250 ,  251  (vgl.  
 bl.  247  en  V ,   1 ,  a ,  bl.  2 8 5 ,  2 8 6 ),  Low,  p . '101,  Tobias  B .,  bl.  2 3 ,  
 Temminck,  p.  1 7 8 ,  van  Capellen,  p.  165.  Sommige  schrijvers  plaatsen  
 ten  onregte  de  vernieling  der  faktorij  in  1705.  Zie  Valentijn,  bl.  251,  
 en  Hist,  beschrijv.  d.  reizen,  X V II I,  bl.  153.