
zij non tijd de trek naar menschenvleesch niet geheel verloren
was gegaan ( 1 ; .
Yolgen wij nu de geschiedenis door dien /man geschre-
ven , 7.00 als ze door den groolen Indischen schrijver Va-
lrktijk wordt anngehaald , dau zien wij d&t omstreeks de
genoemde eeuw opvolgend vier personen van verscheidene
plaatsen op Amboina zijn aa ngeland , en wel P a ti Selas
Bis A4 r van Ctram; Kjjai Toki.ie , een broeder van den
vorst van Totban op J a v a ; Fbbdaita Djakilok, bijge-
naamd Bidjacsasa (de voorzigtige) > een vorsten zoon van
Gilolo, en Kjjai Pati , een opperhoofd van Goram, en
dat uit dezen de bevolking en wel voornamelijk die van
ffitoe is voortgesproten. Maar alles, wat die Iman dien-
aaugaande verhaalt, wordt zoo verward voorgedragen en
is zoo verwikkeld, dat de anders de Amboinesche zaken
geheel kundige Y a le stus zelfs daaraan geen’ draad heeft
kunnen spinnen. Het eenigste, wat men uit hetzelve kan
opmaken is, dat het eiland Amboina, reeds bewoond door
eene woeste, ligtgeloovige en heidensche natie, onder het
gezag is geraakt van vier gelukzoekers, welke die ligtge-
loovigheid hebben weten nuttig te maken om zieh de raagt
over het geheele eiland aantematigen , het geen zij blijkbaar
door hunne zendelingen, hier en daar ontscheept, hebben
doen ondersteunen. Deze gelukzoekers , waarvan de derde ,
Perdasa D ja ä ilob , omstreeks het jaar 1465 moet aangeko-
( i ) De bode van den Landraad te Amboina in 1708, genaamd
J a n W i l l e m s e n , een Noessalaauwer'van geboorte, werd belust
op het vleesch van een’ vetten opgehangenen slaaf, wien bij des
nachts een’ arm afhieuw, waaraan hij zieh te goed deed. Een
boete van 500 Rijksdaalders werd hem door dien raad tot straf
öpgelegd, toen het feit bekend was gewordenen hij zelfverklaard
had eens regt te hebben willen smullen. Nimmer echter had een
maal vleeseh hem zoo veel geld gekost.
men zijn, en met de Mahomedaansche. leer bekend was;—
eene omstapdigheid, welke medegewerkt kan hebben om
hunnen nieuwen invloed te slevigeu, — waren dan 00k weldra
ineester over de dertig dorpen , die de woonplaatsen der
bevolking van Hitot uitmaakten. Het blijkt echter niet dat
zij toen 00k zulk een’ invloed, bezuiden den p a t van Ba~
guala . op de Leijtimorezen uitoefenden, en deze schijnen
steeds onder het gezag hunner eigene vorsten en hoofden
gestaan te hebben.
‘ Menigvuldig waren in het begiu de oneenigheden die
tusschen deze vier personen ontstonden, en zelfs leverden
zij onderling hevige gevechten, tot dat zij , denkelijk be-
speurende , dat zij alleendooreendragtin het door willekeur
en aanmatiging verkregen gezag konden staande blijven , de
handen in een slocgen en besloten zieh te Hitot-lama te
vestigen , van waar-uit zij het geheele schiereiland regeerden.
Zij stelden over al de dorpen Gal.trans (I) aan, en kenden
zichzelven het oppergezag toe, als de vier P trd an a ’’» (op-
perbestierders) van hetland. Deze waardigheid moest erfelyk
in hunne geslachten verblijven en ter onderscheiding derzelve
namen zij verschillende titels aan, zoo als P a ti Szi-Air Bi-
sa ab dien van Tobohatot, Kjjai Toeliz dien van Tana-
hilotmttsen ; Ptrdana Djaxlloe , (welke overigens in alles
de hoofdrol schijnt gespeeld en verscheidene reizen naar
Java gedaan te hebben) dien van JVoettatapi, en de.lro-
ramtcht prins dien van P a ti Totban, Deze laatste werd
zoo genoemd, omdat hij op de plaats van dien naam op
J ava eenigen tijd zijn verblijf had gehouden.
(i) Een Makassaarsch woord om den rang aan te dniden der
dorps of kampongs hoofden. Op het eiland C e leb e s vindt men de-
zelfden titel voor die betrekking , een bewijs dat Makassaren en
Amboinezen reeds in de vroegste eeuwen gemeenschap met elkander
hadden..
DEEL. 1 0 .