
nu hij van de zaak zoo zeker meent te zijn , raet de
hozen in de hand terug komen.”
»Wie kan dat verhelpen , vaandrig ? Gij ziet rnet mij,
overal waar wij een pad meenen te vinden, tornen wij op
tegen de zware boomen of dämmen , waarmede zij ver-
sperd zijn. Er schiet ons dus niets anders over , dan terug
te keeren.”
» En de wegwijzers dood te schieten. ■ Duizend duivels!
aan hen hebben wij het te danken, dat de Landvoogd
ons misschien gramstorig ontvangen zal, en vallen wij
bij hem in ongenade, dan kunnen wij ons leed niet o-
verzien; zend die honden daarom naar de andere wereld.”
» Neen vriend ! dat mag ik niet. De Landvoogd heeft
mij aanbevolen hen niet te deren, en ik zal ze hem dan
ook heelhuids terug brengen. Hij möge zijne teleurstelling
op hen wreken. Bovendien, toen kapitein Terheides
denzelfden togt vruchteloos gedaan heeft, was hij zoo
boos niet, en indien hij billijk wil oordeelen , zal hij de
tegenwoordige mislukking ook niet aan ons wijten.”
» W i l ! ? duizend duivels» Moerlag ! gij zegt daar een
woord, dat den groote lieden niet altijd bekend is en zij
zieh slechts herinneren te bestaan , wanneer het in hunne
kraam te pas komt. Doch mij is het onverschillig, of
hij raast of tiert, want ik scheide er toch spoedig uit.”
» Wat bedoelt gij ? Ik begrijp u niet”
» Dat is toch gemakkelijk genoeg te raden. Gij weet
h e t; — reeds heb ik mijn derde verband met de Compagnie
aangegaan, en het toch niet verder kunnen brengen ,
dan tot vaandrig ( 1). Het ellendige leven, dat wij hier
(i) De dienaren der Compagnie, van welken rang of stand
ook, hetzij burgerlijke, militaire, of zeevarende, zelfs de
Predikanten, gingen bij hunne indiensttreding een verband voor
leiden, begint mij te vervelen , en ik wil mijue geboor-
teplaats, Geertruidenherg eens gaan bekijken. Ik was
nog een aankomend jongeling, toen ik die stad verliet,
en de briefwisseling, die ik met mijne familie aangehou-
den heb, is zoo druk geweest, dat ik waarlijk niet weet,
of er nog wel een mijner vrienden of magen in het leven
is. Het wordt dus tijd, dat ik eens ga uitzien, of het
S w a g e r ’s ras ook gevaar loopt van uit te sterven , en
zoo dat het geval wezen mögt, zal er nog wel een dikke
schommel van eene Noordbrabandsche maagd te vinden
zijn., die haar lot met dat van een oud Oost-Indisch
soldaat vereenigen w il, om daardoor« te verhoeden, dat
de geheele wereld niet het verlies van het nobele S w a -
g e k ’ s geslacht betreurt. Wat denkt gij van dat plan-
netje, M o e r l a g ? Duizend duivels halen mij, als de
Compagnie mij voor de vierdemaal aan hare lijn krijgt.”
» Ik heb u wel verständiger hooren spreken, S w a g e r !
en ik geloof waarachtig, dat gij veeg wordt.”
» Yeeg of niet veeg! ik wil en mag het u niet ver-
zwijgen. Nimmer ben ik zoo siecht gehumeurd, zoo on-
gerust geweest als thans, en ik geloof, dat zulks een
teeken voor mij i s , om mij van hier te verwijderen en
duizend duivels! ik heb er weinig lust in , om in dit
nagelland mijn hachje er bij in te schieten, en minder
nog om onder de schaduw der sagoe-boomen te verkwij-
nen, even als kapitein Y e b h e id e b , wien het heimwee
mooi beet heeft, of ik heb het rnis.”
een bepäald aantal jaren met dezelve aan. Na ommeloop her-
nieuwden zij dat verband, hetgeen altijd met eene geringe trakte-
ments-verhooging gepaard ging, dan wel zij keerden naar het Va-
derland terug of zetteden zieh als V r ij b u r g e r s op eene der
Indische kantoren neder.