
van de minder moedigen of vaak minder gelukkigen le
ouderscheiden.
D emmer kon evenwel den lust, om de gevolgen der
overwinning in oogensckouw te neraen, niet weerstäan
en vertrok daarom den volgenden morgen met M o er -
eag derwaarts, na eerst den Leijtimorsche Orang
kaija's last gegeven te hebben, om bem met eenig
volk te volgen, en toen hij op den kruin des bergs
aankwam, vond hij den overwinnaar beeig, om het
stoffelijk overschot zijner dochter aan onzer aller moe-
der, de aarde, terug te geven. De ontmoeting was
bartelijk en van de zijde des Landvoogds minder hard
en gestreng, dan men van hem gewoon was. Hij had
eerbied voor Y e r h e id e b ’s hevig getroffene gemoedsaan-
doeningen, putte zieh uit in troostredenen, welke,
uit zijnen mond vloeijende, zoo veel te meer waarde
hadden, en ziende dat de kapitein ontroostbaar was,
zoo gelastte hij hem onmiddelijk het veld zijner over-
winning te verlaten en te Amboina zijne terugkomst
af te wachten.
Het verlies, door de Capahanesche vlugtelingen ge-
leden, was, in weerwil van het hevige vuur, het-
geen de bestormers op _ de huizen gemaakt hadden,
grooter in die vlugt zelve, dan wel in die woningen,
waar niet meer dan vijf dooden gevonden werden.
Rijk echter was de buit aan gouden stangen en ke-
tens, en meer andere kleinoodien, gelijk mede aan
huisraad, waarvan ieder zoo veel -mede nam, als geborgen
kon worden, terwijl veel schoon porselein,
hetwelk men den berg niet af kon dragen, aan stuk-
ken werd geslagen.
Al de aanwezige oorlogsbehoeften vielen mede den
over win naars in handen, en daardoor ontwaarde men,
hoe naauwkeurig de Latoewiloeloc van Foeloet in
zijne opgave ten dien opzigte geweest was, doch het-
geen wel het meeste opzien baarde, was het vinden
van drie werpankers, twee dreggen en eene ijzeren
ketting, door de opstandelingen des nachts stoutmoe-
dig van de van tijd tot tijd op de kust geankerde
Compagnie’s jagten gekapt en in triumf naar boven
gesleept.
Jammerlijk was het echter gesteld met de mondbe-
hoeften. Men vond slechts eene niets beduidende hoe-
veelheid sagoe en geene toespijzen, zoodat, op het
oogenblik der overwinning, de nood zeer hoog moet
geweest zijn, en eene verhongering aller deel had
kunnen worden.
Het aantal gevangenen was, hoezeer de voornaamste
raddraaijers zieh door de vlugt hadden weten te red-
den, niettemin zeer groot en onder dezen bevonden
zieh twee kreupele broeders van T oeeoecabesie. Zoodra
kapitein T e r h e id e s eenigzins tot nadenken was geko-
men, had hij dadelijk den jongsten zoon van dat
hoofd, het kind van I s o e i s a , P e e eo coeas , onder zijne
bescherming genomen, doch op een hoogen toon vor-
derde de Landvoogd D emmer dat kind terug en des
kapiteins smeeken, om hetzelve te mögen behouden,
baatte niets. Evönwel waren hier geen willekeur of
wraakzucht van D emmer in het spei, maar hij begreep
dat het dagelijksch zien van dat jongetje, den kapitein
niet dan de sinartelijkste herinneringen kon ver-
wekken en achtte het daarom voor hem noodig, om,
met het oog op deszelfs zedelijken toestand, in dit
opzigt een streng gebruik te maken van zijn gezag.
En toen ritt de Orang katja^s van Leijtimor met
hunne volgelingen waren aangekomen, braken zij, op
last van den Landvoogd, alle vastigheden op den Ca-
paha tot den grond toe af, verwoestten de boomen