
alles wat zieh op het dek bevond, waaronder de twee
eenige sloepeu van het jagt > wegvaagden , maar ook het
lek weder deed openbarsten. En die storin had hare
volle kracht nog niet uitgewoed — nog gierde zijn geloei
door het touwwerk; — nog was de lucht in zwaie en
donkere wolken gehuld — nog ratelde de donder — nog
knetterde de bliksem, — toen het water reeds eenige
voeten het schip was ingedrongen en door geene men-
schelijke krachten—< door geene inspanning van aller handen
was uit te hoozen of uit te pompen. En toen de storin
bedaarde en de natuur tot rust kwam | was ook de eeu-
wige rust Van het jagt en deszelfs ongelukkige opvarenden
nabij — eene rust in den schoot der golven, om nimmer
rneer het gekalmde vlak der baren te klieven — om
nimmer meer door den koelen ademtogt eens heerlijken
nachtwinds te worden begunstigd.
Dat noodlottig oogenblik genaakte hoe langer zoo meer.
Yebheideit raet zijne troostelooze Ma b ia in de armen kon
de mannelijke traan niet verdringen, toen hij het eindpaal
van hun geluk zoo nabij zag, — toen er geen twijfel
meer kon bestaan aan hun aller einde. Öp menschelijke
hulp viel niet te rekenen — het land was te ver af en
de sloepen weggeslagen, — doch hij vermande zieh nog ,
oro, hoezeer te vergeefs , zijne Vrouw moed, bedaard-
heid en vertrouwen op den Allerhoogste in te boezemen.
Aan zijne borst jammerde zij, niet om haar onvermijde-
lijk lot, maar om hären J acob — om hare I somaa —
en beide sloegen weemoedige blikken op hären lieve-
ling , op bet vijfjarige meisje, dat, afgemat door het
heen en weder slingeren van het schip , op hare matras
onbezorgd was ingeslapen en den Engel des doods,
welke om haar zweefde, in hare onschuld als het wäre
toelachte. » Zij moet gered worden / ” riep Yebheidea
eensklaps uit, en, als door eene Goddelijke ingeving bezield,
droeg hij de steeds voortslapende met matras en
al op het dek en bond haar op de buik eener ledige
waterton; » en zij moet herhend worden / ” riep de
vertwijfelende moeder, en zij rukte hären gouden ketting
en portret van hären hals, omhing daarmede de zoet
I droomende I soliaa , die haar de armtjes toestak en
zachtkens, bijna onhoorbaar »moeder” lispelde. En op
hetzelfde oogenblik gevoelden zij eenen hevigen schok » —^
en het jagt begon te dwarrelen — de boegspriet dook
onder water om niet weer op te stijgen ■— en langzaara
naderde het kille water en onder het angstgesohrei van
honderden, welke onherroepelijk het graf voor zieh
geopend zagen, ontzonk het dek aan hunne voeten enhet
schip daalde in de diepte en werd in eens, door de warrelende
golven bedekt en voor altijd in dezelve begraven.
Toen vermande zieh nog eens de innig bedroefde
Vebheiben, en greep zijne bezwijmende M a m a onder de
armen, en zwom met haar naar een op de oppervlakte
des waters drijvende waarlooze mast, en dat doel bö’
reikt hebbende» smeekte en had hij haar zieh daaraan
goed vast te klemmen en vast te houden. Toen zij
dat gedaan had zwom hij naar zjjn geliefd kiud, dat
luide gilde en ängstig schreeuwde, toen het zieh door
den golfslag voelde op en neer wiegen en door het
zeewater oversproeijen: hij stootte de ton vom’ zieh
uit om haar uader tot de moeder te brengen, die in
dat benaauwde oogenblik toch nog alleen hare teedere
blikken wendde naar haar, welke zij het leven, dat nu
op den adern des doods zweefde, geschonken had, ttw
en, hare laatste krachten inspannende , trachtte zij zieh
op te rigten am haar nog eenmaal te zien, doch liet
tevens onvoorzigtig hare eigene baak tot redding los.
en zottle, onder den uitroep: » J acob, — I s o m s a » God
bescherme u 1” in de diepte.