
dat ook Capaha teu onder is gebragt, en geen enke
plekje op Hitoe zieh zal kunnen beroemen, de schuilplaats
te zijn voor de wäre geloovigen, voor de dieneren van
onzen God en Zijn’ profeet.”
» Zoo wordt het meer dan tijd, om tot zakelijke maat-
regelen over te gaan en daarom zullen wij ons op morgen
door eenen plegtigen eed verbinden, Orang kaija"'s / ”
»Op morgen, Tokeoecabesie ? oninogelijk! zoo lang
kunnen wij hier niet vertoeven. De oude Tanahitoemessen
wil door het geheele eiland eene collecte doen, omgeldbijeen
te verzamelen, waardoor hij hoopt het stalen hart van
den Gouverneur, ten voordeele van de opstandelingen,
zoo als deze u noemt, te vermurwen. Hij begiat daar-
mede op morgen eh dewijl hij niet in ons geheim, — zelfs
eerder den vijand toegedaan is , — wordt het noodzakelijk
voor ons, om huiswaarts te keeren en hem daarin behulp-
zaam te zijn, ten einde hip geen achterdocht verkrijge.”
» Laat de suffer doen , hetgeen hij w il; — ook zonder
hem zullen wij wel onze vijanden vernederen. Op heden
avond dan,—in mijne woning—den plegtigen eed, die ons
allen voor altijd verbinden moet,—den eed onzer voorOu-
ders—den Matakauw ! f / ” (I)
» De Matakauw ?—schreeuwde Iman Ridjali , van ver-
baasdheid opspringende.—Orang kaija van Capaha ! waar
denkt gij aan ? Een verfoeijelijke heidensche eed voor regt-
geloovige Mahomedanen ? Dat is Godslastering , en ik hoop
niet, dat Patiwaki veroorlooven zal. . . . . . .”
» Ik heb hier niets te gebieden , evenmin als gij, Iman!
Wij staan onder de bescherming van Toeeoecabesie ;—hij
is ons hoofd;—wij hebben hem beloofd trouwte zullen zijrt
en wij moeten beginnen met hem te gehoorzamen.”
( i ) Men leze over dezen eed V a l e n t i j n III. deel. I. boek
bladz. i o , i i en 12.
i-\/ f ■xJS'x. „ 4
C* -4i—-t-, st. 1
» Dat steid ik toe Patiwasi ! maar waarom dan niet den
eed ,, dien onze godsdienst Voorschrijft ?”
» Onmogelijk, Iman! wie* onzer zal uu naar het strand
willen gaan om daar dien eed afteleggen*? Gij als Iman
zoudt met den Koran op het hoofd in zee staande, zoowel
als wij, die dezelven met de vingers moeten aaurakenaan
het vuur der vijandelijke Korra-korra’s blootgesteld wezen.
Zij kruisen immers altijd längs, den wal en wie onzer zal
zieh vermetel, daaraan wagen?”
» Bovendien, — ging Torloecabbsib bedaard voort — hier
is het sprake van een g'ebruik, dat van onze voorouders tot
ons overgekomen, en waaraan het grootste gedeelte der
bevolking zoo innig gehecht is. Zonder den Matakauw
valt op haar niet te rekenen, en hoezeer ik zelf inzie, dat
ik als Mahomedaan niet wel handel, zoo vorderen echter
dat gebruik en de nood, dat wij ons thans naar de omstan-
digbeden schikken. ln het 00g van den Profeet zal die -
eed gewis welgevallig zijn, want hij strekt immers tot
handhaving van zijn geloof, tot bevestiging zijner leer?”
»Maar welken Matakauw wilt gij dan doen zweren,
Orang kaija vroeg de Iman.
» Den bloedigste, die bestaat; hij die den ineesten in-
druk verwekt; den Matakauw Tarimas.”
» Afschuwelijk ! — riep de priester u it; — afgrijselijk ! en
hoogst zondig. Onze godsdienst eischt geen menschenof-
fers!”
» Dat weet ik , Iman ! en ik zoude het in andere omstan-
digheden ook niet wagen daartoe over te gaan. Doch nu
vergeve het ons de Profeet! in het belang zyner eer en
zijner zaak vermag ik , hoe opregt een Mahomedaan ik ook
ben , niet anders handelen. De bevolking, zoo gezet op
hetgeen vöorouderlljk i s , zöu geen vertrouwen in ons stellen
, en zonder dat was onze zaak verloren. Het blijft
derkalve bij deze afspraak , Patiwabi ?” ^