
duizend duivels ,— ik wil zeggen een dozijn kwaadwillige
knapen door een hennippen venster laten kijken, wel te ver-
staan , wanneer zij ons niet vriendelijk ontvangen, doch doen
zij dat, dan mögen wij ook vriendelijk zijn en kunnen
hun verzoeken om den oude niet een bezoek te ver-
eeren.”
» Hemel, S w a g e r ! wat zal ik daarbij doen ? Gij weet
het immers,— nooit heb ik een zwaard getrokken. Ik
vind het ook gänsch niet deftig. . .
» J a , B ram ! dat moogt ge den oude verteilen ; — maar
wees niet bang, want ik zal u goed beschermen, en koes-
ter te veel vriendschap voor u om u in desteek te laten.
Het ergste, wat gij er bij kunt oploopen , is , dat ge een’
halven kop kwijt raakt, of dat ze u een vlerk afhou-
wen, — dan wel misschien ü het hart nog levendig uit
het lijf rukken om dat, lekkertjes gepofd en met sam-
bal ingewreven, bij hunne papedo op te smullen. Zij
zijn groote liefhebbers van znlk een ontbijtje, doch in
dat geval znlt gij geen harten-last meer ondervinden,—
gij, die zoo gevoelig zijt en geen lief bakhnisje zien
kunt, zonder te bespeuren , höe hinderlijk een hart voor
een deftig man wezen kan, — doch — eer ik het vergeet: gij
moet dadelijk bij den oude komen; — hij zal u de rest
wel zelf verteilen.”
Geen donderslag kon feiler in A b r a h a m F i u w e e l ’ s ooren
klinken, dan de voor hem zoo noodlottige tijding, welke
S w a g e r hem bragt, en die hij nu ontwaarde volkomen
ernst te zijn. Gewoon aan een gemakkelijk, onbezorgd
leven, waaraan te weing maatschappelijke bezigheden
verbonden waren, om hem van dien kant ooit eenige
noemenswaardige moeijelijkheden berokkend te hebben;__
gewoon aan zijne dagelijksche sleur , waarvan aftewijken
hij beschonwde» als strijdig te zijn met de eer en deftig-
heid van zijnen stand; —afgeschrikt door de vaak overdreven
verhalen der vele vermoeijenissen en ontberingen
dergenen, welke in den oorlog hunne diensten hadden
rnoeten leenen, en zieh daarvan gevolgelijk niet dan het
zwartste denkbeeid kunnende vormen; — onbewust, als
zulks nimmer door ondervinding geleerd hebbende , of ook
zijn ligchaamgestel daartegen bestand zou zijn—en , het-
geen voor hem wel het zwaarwigtigste was, —^eerst se-
dert den vorigen avond zieh mögende verheugen door het
ontvangen van een woord, hetwelk hem het vooruitzigt
schonk, van weldra, als hoofd eens huisgezins, zijne
overige dagen in de liefderijke armen eener beminde vrouw,
en in den genoegelijken kring van woelige kinderen,
in rust en vrede te zullen kunnen doorbrengen, —-zoo
laat zieh de teleurstelling, die hij ondervond, gemakkelijk
beseffen. Als versteend stond hij daar op de papieren
te turen, die voor hem lagen.. Ängstig staarde hij in
het rond, want de twijfel rees in.hem op, of hij wel dien
moed bezat, waardoor hij, in geval van nood, zieh zel-
ren op het slagveld zou kunnen beschermen, en denkende
om den vorigen avond, welke hem zoo gelukkig geraaakt
had, zuchtte hij onwillekeurig: Die arme wedu. . . • ! 1
» Korn er maar voor u it, duizend duivels! en zucht zoo
niet, Br a m ! gij meendet te zeggen: die arme weduwe ! —
niet waar?. Wel nu ! wat beteekent die körte seheiding ?
Eeuwig duurt zij niet en zij zal u te liever hebben wanneer
ge, met laauweren bedekt, terugkomt, want:
Al mist ge o B ram! dan ook een been;.
Al vloog uw halve neus daar heen; —
Al kwaamt ge een rib twee, drie te kort;
Wat raakt het u» wat van u wordt,
Zoo liefde siechts uw’ moed beloont,
En ’s weeuwtjes hand die liefde kroont.
Meer troost kan ik u niet geven, Bram! maar ganaar den
Landvoogden laat hij, duizend duivels ! niet naar u wachten.”