
gaan, maar, niettenün, waren wrevelige en misnoegde
trekken op dat anders zoo schoon en welbesneden Wezen
te lezen, en zijn geheel uiterlijke gaf eene groote inate van
onvergenoegdheidHe kennen. Ofschoon , hoe jong nog , reeds
als een der dapperste mannen in den omtrek beroemd;
door zijne regtstandige gestalte, spierkracht en welgemaakt-
heid boven al zijne landgenooten van dezelfden ouderdom
uitmuntende, en tevens bekend als de vrolijkste en opge-
rnimdste onder hen allen , leide hij evenwel in dat uur een
hem ongewoon humeur en eene sterke neiging tot wrokken
aan den dag, welke den glans benevelden , waarmede anders
zijne vnrige oogen schitterden. Ook bij hem waren de
lippen gedurig in beweging en trokken zieh schamper te
zamen ; —vooral dan, wanneer hij een’ woesten blik op zijn’
voorganger wierp ; en aanhoudend het glinsterende zwarte
hoofdhaar, dat eene ongemeene lengte had en door de beweging
van het driftig loopen telkens van zelf naar voren
en op de borst werd geworpen, naar achter schuddende en
wegstrijkende, scheen het oogenblik niet ver tezijn,waar-
op hij zijn’ wrevel door een’ vloed van woorden lucht wilde
verschaffen. Maar hij hield zieh in , hoe moeijelijk het
hem ook vallen mögt, en temperde zijne woede , welke door
het hevig knarsen zijner sirie-zwarte tanden hoorbaar was,
door het herhaalde nuttigen van de betel, die een der per-
sonen van zijn gevolg hem toereikte.
Beide deze mannen waren eenvoudig gekleed. Zij droe-
gen niets dan een gingangsch badjoe of borstrok en eene
broek van dezelfde stof, waarover zij een wijde Chitsen
kabaija hadden aangetrokken. Het hoofd was omwonden met
een witte Dista r (tulband), die tweemaal om hetzelve was
geslagen , en hunne TJeripoe,a (1) werden hun door hun
( i) Houten, platte, onovertrokkene klompen, aan welkervoor-
ste deel een gedr aaid hoog rond knopje is , dat tusschen de groote
8 ä
gevolg nägedragen. Dan , hoe eenvoudig uitgedost zij ook
daar heen gingen, onderscheidden zij zieh evenwel nog
door dit weinige van hunne volgelingen , die, met uitzon-
dering der kabaija, wel op dezelfde wijze, doch slechts
in blaauwe bafta gekleed waren. Die onderscheiding blonk
nog te meer u it, door het houten schild, dat zij, ge-
nfakshalve op den rüg geworpen , met zieh droegen. Hetzelve
had omtrent de lengte van vier voet, was een voet
breed en bruin van kleur , in nette rijen met witte Por-
cellana-horens ingelegd. Hunne volgelingen droegen daar-
entegen slechts kleine, ronde van rottan gevlochtene S c h i l den
, die in ’t midden voorzien waren van spitse pennen ,
om daarmede in het gevecht van zieh aftestooten. Overi-
gens waren hunne wapenen gelijk en bestonden in een Tam-
bocka (zwaard of klewangj ; in een Torana (werpspies);
terwijl sommigen ook nog groote , stevige bogen droegen
en geweerhaakte pijlen van bamboe gemaakt. Met d it ,
thans minder in gebruik zijnde wapen , konden zij op een
verren afstand op eene haarbreedte schieten.
Wat evenwel het grootste kenmerk daarstelde, dat onze
rei'zigers in onrustige tijden leefden en van gevaren omringd
waren, was het medeslepen van de koperen storinhoeden ,
waarop de veeren van den schoonen paradijsvogel wapper-
den , en ofschoon door onze voorouders den Amboinees nimmer
eene groote mate van dapperheid is toegekend, maak-
ten evenwel, volgens de overlevering, de beide hoofdper-
sonen van dezen reizenden troep daarop eene uitzondering,
want zij waren beroemd door hunnen moed en bekend door
teenen gevat wordt. Zij alleen, die aan het dragen van die on-
behouwen klompen gewoon zijn, kunnen daarmede gevoegelijk
en nog al spoedig voortgaan, en men moet er , als het wäre, van
der jeugd af, aan gewend zijn.