
die mij ondervroeg, en verneinende , wie ik was, — want
ik heb afschnw van alle geheimen en verborg hem der-
halve mijn’ rang niet, — mij op eene ernstige moeijelijk
te weerstane wijze verzocht hem naar den Gouverneur te
volgen. Ik vond deze gelegenheid om iets goeds voor u
allen uittewerken te schoon om mij dezelve niet dadelijk
te willen. benuttigen , hoezeer ik mij in zijne tegenwoor-
digheid eenigzins te leur gesteld zag. De oude kaffier
was nog foelierood van boosheid , graauwde en snaauwde
mij to e , en wilde mij dwingen hem alles te verteilen —
alles, zoo als : ■— wat hier al voorvalt — hoe het er op
den Gapaha wel uitzag ; — hoeveel dapperen gelijk ik
daar wel vereenigd waren, hoeveel stukken geschut gij ,
Toeioecaäesie ! in uw bezit had en, ik weet al niet, hoeveel
honderde dergelijke onbeschaamde vragen meer. Doch
ik , — ik kende mijne pligten als Hitoees omtrent mijn
geboorteland te wel, om de nienwsgierigheid van dien
opgeloovigen hond te willen voldoen en daarom was ik
potdigt — zoo digt — zoo digt — want geen enkel woord
kwam over mijne üppen, — dat hij eindelijk over mijn
zwijgen zoodanig in gramschap ontstak, dat hij wel aan
twaalf Soldaten te gelijk gelastte om mij beet te pakken
en op te sluiten, ten einde mij den volgenden dag te
kunnen doen pijnigen en het hoofd afteslaan, zoo als die
wreede honden altijd gewoon zijn met ons te doen. Ter
naauwernood dorsten die Soldaten mij aan, doch ik dacht:
voorzigtigheid is het beste en ging daarom stilletjes met
die bloodaards mede, tot dat ik aan de poort van het
kasteel kwam, die op den landkant uitkomt. Daar zag
ik de deuren open staan en begon nu op eens zoo geyel-
dig met handen en voeten van mij afteslaan en te schoppen
, dat de Soldaten nog banger voor mij werden, en
rnitn baan maakten, hetgeen ik dadelijk benuttigde, om
het vrije veld in te loopen. Wel vervolgden zij mij eenigen
tijd, doch vruchteloos, want ik liep als een casuaris,
en even min konden hunne kogels mij raken , ofschoon
ze mij om de ooren flöten. Ik repte mij, wat ik mij
reppen kon, om den pas van Baguala te bereiken en
toen mij dat gelukt was, dacht ik er eerst aan om längs
het strand bedaard naar hui? te keeren. Mijne mooije
kleeding echter hing mij > door dat loopen door bosschen
en struiken, door rivier en beken , zoo aan flarden om
het lijf, dat ik mij schaamde op die ontredderde wijze
in mijn dorp terug te komen , of mij ergens onder mijne
ranggenooten te vertoonen. Ik vernachtte derhalve bij
een’ visscher in L io n > en van dezen vernemende, dat
er hier op heden avond eene groote vergadering zou we-
zen, waarbij ik vermeen vooral niet gemist te kunnen
worden, verzocht ik hem mij zijne kleeding te leenen,
verliet heden morgen het strand en beklom berg en d a l,
om nog bij tijds hier te kunnen zijn, — en gij z ie t, ik
len e r , en nu kunnen wij de beraadslagingen dadelijk
voortzetten.” \
De vaste toon, waarop hij onbeschaamd dat leugenach-
tig verhaal afraffelde, scheen op eenige der vergaderden
nog al indruk te maken. Toeiokcabesib en Patiwahi
echter kenden hunnen man, en geraakten spoedig in eene
ernstige fluistering, waarbij zij elkander als hunne gedachten
mededeelden , dat zij juist het tegendeel van dat
verhaal geioofden, en vast vertrouwden , dat de Poeloeter
hen aan de Ko tta Laha verraden had: zij besloten dan
ook hem, tot dat zulks opgehelderd zou zijn, niet uit
het oog te verliezen en vooreerst niet te vergunnen zieh
van den Gapaha te verwijderen.
T o e io e c a b k s ie was daarenboven niet geneigd zijn’ vroe-
geren medeminnaar in het geringste te verschoonen, en
hem voor allen willende ten toon stellen, deed hij daarom
onverwachts de vraag :